Urologie - Samenvatting Fundamenten van verpleegkunde 2 PDF

Title Urologie - Samenvatting Fundamenten van verpleegkunde 2
Course Fundamenten van verpleegkunde 2
Institution UC Leuven-Limburg
Pages 9
File Size 242.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 8
Total Views 140

Summary

Lector: Mevr. Nijs...


Description

UROLOGIE 1. TERMINOLOGIE  Urologie  Urinestelsel o Blaas  Blaascapaciteit = eerste mictiedrang bij 150-250-300ml, ophouden tot 350-450ml, bij chronische retentie tot 1L.  Residu = 25ml, >100ml vraagt diagnostiek.  Blaasspasmen  irritatie van de blaas bij operatie, katheterisatie, spoeling, …  Cystalgie = pijn thv blaas. o Urethra  Ectopische mondng = abnormale uitmonding urethra.  Jongens: hypospadia & epispadia.  Meisjes: zeldzaam.  Aangeboren obstructie  stenose, kleppen.  Urethrastrictuur = vernauwing  littekenvorming  obstructieverschijnselen.  Meatusstenose = uitwendige urethraopening is te klein  obstructie  Urethraperforatie  stenose en obstructie.  Mictie = urinelozing o Urineretentie o Volledige urineretentie of pseudo-aneurie = normale productie maar geen lozing. o Onvolledige urineretentie = normale productie maar onvolledige lozing  postop, prostaathypertrofie, obstructie, neurologisch, na blaassonde, verstopping blaassonde, afknikken leiding blaassonde. o Incontinentie = ongecontroleerde urinelozing. o Pollakisurie = frequent wateren zonder verhoogd debiet  cystitis, zwangerschap, neurogeen, nerveus, prostaathypertrofie. o Te zeldzame mictie  cultuurgebonden, stoornis van sensibiliteit wegens diabetes/chronische blaasuitzetting/verlamming. o Dysurie = moeilijk wateren. o Algurie = pijnlijk/branderig wateren = mictalgie (initieel, terminaal, continu)  ontstekingen zoals cystitis of prostatitis. o Nytcurie = nachtelijk wateren ( >< bedwateren). o Straal = krachtig en niet te dun. o Obstructie = niet of onvoledoende afvloei, aflsuiting, versopping  urethra kleppen of prostaathypertrofie, vernauwingen ureter, anomalieën, stenen, tumoren.  Stase van urine = blijven staan van urine  infectie.  Stuwing = verhoogde druk door niet afvloeien van urine  nierbeschadiging. o Reflux = terugvloei (aangeboren of als gevolg).  Diurese = urineproductie = 1500ml. o Polyurie = >2L/24u  vochtgebruik, diuretica, diabetes. o Oligurie = < fausse-route met perforatie  soepele en disposable katheters uit niet-irriterende stof (silicoon ipv latex), glijmiddel (gelubrifieerde/hydorfiele katheter), nooit forceren (probeer patiënt te laten zuchten), katheter nooit langer dan nodig ter plaatse, observeer voor bloeding. o Risico op parafimosis: pijnlijk oedeem en cyanose  breng steeds de voorhuis terug over de glans van de penis! o Risico op retentie: oedeem  niet langer dan nodig, voorizchtig werken, geen te dikke katheter, antiflogistica (NSAID’s tegen oedeem). o Risico op collaps van de blaas : te snel leeglopen van de blaas  bloeddruk val, vagale reactie (bleek, transpireren, tegen vlakte gaan), bradycardie, wdegvallen, draaiierig  gebruik katheterklem na aflopen van bepaalde hoeveelheid urine (20à30min). o Schaamtegevoel – angst voor de ingreep  bespreekbaar maken, molton/handschoenen, efficiënt werken (niet langer dan nodig), afleiden (babbeltje maken), niet te veel toeschouwers. o Angst voor pijn  bespreekbaar maken, comfortable houding, werk zacht maar vakkundig. Verpleegkundige aandachtspunten o Reden katheterisatie  Urinecultuur = steriele staalname: volle blaas, zelf laten uitwateren, indien mogelijk geen gekatheteriseerd staal.  Residumeting =bladderscan ipv katheterisatie: eerst uitwateren, bed in anti-Trendelenburg.  Retentie: output niet in vehrouding met input, onrust, buikbaan, suprapubische opzetting, drang tot urineren zonder resultaat  geruststellen, mobiliseren, handen patiënt in koud water.  Verblijfskatheter: gevulde blaas, enkel indien strikt nodig, gesloten systeem, ballon gevuld met steriel water. o Keuze katheter  Doel: staalname en ledigen met niet-blijvende katheter, bij lange aanwezigheid een gewone tweeweg Foley, bij continue blaaspoeling een direweg hematurie Foley, bij geforceerde diuerese binnelumen groot genoeg.  Patiënt  Kind v. volwassene,  Man (lange Nelaton/Tiemann, Foley, Tiemann-Foley) v. vrouw (korte Nelaton, Foley).

Juiste maatbepaling zeer belangrijk! Standaard Ch. 14-16, Ch. 12-14 voor eenalige katheterisatie.  Diameter urethra: aanpassing nodig bij gedilateerde urethra door vorige katheterisaties, aanpassing nodig bij gestenoseerde urethra door prostaathypertrofie.  Duur: latex tot 3 weken, siliconen tot 6 weken. o Keuze urinecollector  Duur: 24u gesloten systeem.  Reden: bij plaatsen van verblijfskatheter is steriele urinecollector aangewezen (connectie voor plaatsen verblijfskatheter). o Vullen ballonetje met steriel water, hoeveelheid vermeld op zijkanaal, onvoldoende vulling veroorzaak asymmetrisch gevilde balon met mogelijks blaaskrampen tot gevolg, te grote vulling geeft te zware ballon die pijn en ongemak kan veroorzaken, niet vullen met NaCl (fysiologisch water) wegens risico op kristaliseren. o Steriel veld : normaal tussen benen maar bij verwarde patiënt eventueel op nachtkastje of werkvlak. o Handschoenen : niet-steriel bij intiem toilet en intermitterende katheterisatie en eventueel mits no-touch bij eenmalige katheterisatie, verblijfskatheter dmv van steriele handschoenen. o Glijmiddel (en verdoving): steeds bij mannen en kinderen en vrouwen na menopauze, aangewezen bij vrouwen bij eerste katheterisatie  Xylocaïnegel 2% (glijmiddel én verdovend), installigel (glijmiddel én verdovend én ontsmettend). o Intiem toilet en meatustoilet met waterige ontsmetting (Dakin Cooper of steriel water). o Houding patiënt  Platte rugligging = verminderde abdominale tegendruk, beter zicht.  Vrouw: platte rugligging, stuit hoger dmv bedpan,  Man: platte rugligging, benen gespreid. o Nood aan ontspannen patiënt: goed informeren, relaxatie, afleiden. Keuze werkmethode: verblijfskatheter (steriele handschoenen) en éénmalige katheterisatie (steriele handschoenen of no-touch met niet-steriele handschoenen) op steriele manier, intermitterende katheterisatie op cleane manier (hygiënisch propere wijze: VPK met niet-steriele handschoenen, patiënt zelf zonder handschoenen maar handen goed wassen). Techniek: verzorgd, ontsmetten, gegevensverzameling, probleemstelling/doelstelling, planning/organisatie, acties (contacteer patiënt, handen ontsmetten, definieer werkmethode, verzamel materiaal, kamer voorbereiden, patiënt klaarmaken, handen ontsmetten, materiaal, meatustoilet, katheterisatie, verwijder katheter), administratie en evaluatie. 





7. VERPLEGING VAN PATIËNT MET TRANSURETHRALE VERBLIJFSKATHETER  Verpleegproblemen  acties o Risico op infectie: opstijgende infectie langs katheter, opschuiven niet steriel urethraal materiaal door op- en neerschuiven van (te dunne) katheter, stagnatie urethraal secreet door (te dikke) katheter, slechte afvloei en stase van urine door verstopte katheter, te laag debiet, terugvloei, desterilisering van katheter bij ontkoppeling, te lange aanwezigheid katheter, incorrecte spoeling  katheter fixeren, gesloten opvangsysteem behouden, steriele herbevestiging na ontkoppeling, urinecollector met antirefluxsysteem, goede diurese bevorderen, seriel werken bij speoling, intiem toilet, urine aanzuren, goee observatie, katheter tijdig vernieuwen, niet langer dan nodig. o Risico op uittrekken of uitvallen van katheter  juiste vulling ballon, goede fixatie, urinecollector goed ophangen, duidelijke instructies aan patiënt voor manipuleren katheter, extra aandacht voor fixatie bij verwarde of woelige patiënten, goede observatie en controle. o Risico op verstoppen van katheter  goede observatie, goede diurese bekomen (mechanische spoeling), geen knik in de leiding, leiding niet onder been van patiënt leggen, beleidslijn bij dreigende verstopping (pompen  spoelen met spuit ahv steriel water  katheter vervangen). o Risico op decubitusletsel door katheter  katheter niet in liesplooi, opletten voor tractie, katheter niet onder been van patiënt die volledig stil ligt. o Risico op blaasspasmen: sterke drang tot wateren  katheter zelf, druk ballonetje op blaashals, letsels en suturen thv blaas bv. poliepen, spoeling  rapporteren aan geneesheer ter voorschrift antispasmolyticum, oorzaak verhelpen indien mogelijk, ballon iets aflaten, spoeling aanpassen. o Risico op urine-incontinentie  blaas-eductie indien nodig (bekkenbodemspieroefeningen). o Risico op discomfort (fysiek en psychisch) en verminderde mobiliteit  eductaie, urinecollector regelmatig ledigen (2x/dag tijdens ochtend- en avondrouting, max. ¾ laten vollopen overdag), katheter goed bevestigen en uitleggen en tonen, statief voor urinecollecter, beenzakje. o Risico op vorming van steengruis  zuurtegraad urine, infectie, materiaal (bijna geen gruisvorming bij silicone)  aanmoedigen veel te drinken, urine aanzuren, tijdig vervangen.  Verpleegkundige aandachtspunten

TUS = transurethrale katheter  Fixatie katheter: om infectie te voorkomen en ter comfort van de patiënt  fixatieriempje of kleefpleister in vlinder.  Vervanging katheter of definitieve verwijdering (= B2): planning, zo snel mogelijk (niet langer laten zitten dan nodig), op doktersvoorschrift.  Vervanging urinecollector : liefst samen met de katheter, aangepaste urinecollector, correcte techniek indien deconnectie bij aparte vervanging.  Controle urinedebiet: vochtbalans, macroscopische controle urine, verpleegdossier, interpretatie, …  Observatie en verslaggeving.  Zorg voor goede diurese.  Aanzuren van urine >< infecties, steengruis.  Meatus-urethrae-zorg. o Meten urinedebiet en afname urinestaal  Meten urinedebiet  Start: leeghevelen en dit wordt weggedaan, vanaf dan begint de teller.  Einde: leeghevelen en dit wordt nog mee gemeten voor het urinedebiet, dan stopt de teller.  Methode: aflezen op urinecollector of aflezen in maatbeker  steeds één methode bij één patiënt, geen twee methoden bij één patiënt!  Staalname vanuit TUS  Urinestaal op urinedebiet: handschoenen dragen, vacuümtube.  Vers urinestaal: eerst verhevelen en dan afvoerbuisje afklemmen achter prikplaats en aanprikken of via luerlock. Verwijderen verblijfskatheter: niet-steriele handschoenen, met spuit het vocht in de spuit aanzuigen (niet aspireren gladde katheter behouden), patiënt afleiden door diep in en uit te laten ademen, in één vloeiende beweging terugtrekken, katheter oprollen in handschoen. o



8. URINEDEVIATIE DMV SUPRAPUBISCHE VERBLIJFSKATHETER = cystostomie  Omschrijving: door de buikwand, boven de pubis, met een volle blaas, 30° Trendelenburg houding, aanprikken onder echografie, pigtail of ballonkatheter, steriele ingreep onder lokale verdoving, door arts uitgevoerd.  Indicaties o KT: postop bij tijdelijke urineretentie, acute urineretentie bij obstructie in afwachting van ingreep, uitgebreide sacrale of perineale decubitus bij incontinente patiënten. o LT: chronische retentie waarbij intermitterende katheterisatie onmogelijk of onwenselijk, bij elke indicatie voor een langdurige drainage van de blaas (steeds bij >6w).  Contra-indicaties: stollingsstoornissen, suprapubische huidontstekingen, blaaskanker, obesitas, schrompelblaas, lege of onvoldoende gevulde blaas, blaaspoliepen.  Observatiepunten: blaasbloeding, perforatie peritoneum en darm, dislocatie of verkeerde positionering van de katheter, verwikkelingen eigen aan een blaaskatheter, huidirritatie.  Voordelen: verminderde kans urineweginfecties, geen risico letsels of perforatie, geen irritatie urethra, behoud sfincterfunctie (vlugger herstel naar normale mictie), relatief comfortabel voor patiënt, spontane mictie mogelijk, residubepaling mogelijk, seksuele activiteit mogelijk(!).  Verpleegproblemen (risico op …): infectie, verstopping, blaasspasmen, gruisvorming, discomfort, immobiliteit, angst, gewijzigd zelfbeeld, schaamte, sociale isolatie, afhankelijkheid voor hygiëne, pijn, infectie insteekpunt, letsels blaas, huidirritatie, problemen katheter, medische problemen.  Verpleegkundige aandachtspunten bij verzorging bij suprapubische verblijfskatheter: o DAV (= droog aseptisch verband) insteekplaats: kompress boven en onder ter afdekking insteekplaats, ontsmetten met Cl.0,5% of waterige oplossing bij huidirritatie, kan ook afgedekt worden door polyerathaanverband (doorzichtig vlies). o Fixatie: vlinderpleister. o Infectie gruisvorming voorkomen: hygiëne, sterilireut, urine aanzuren. o Toezicht drainage o Urinestalen o Spoeling o Verwikkelingen opsporen o Verwijderen: B2 = medisch voorschrift. o Administratie o Vervanging  voorwaarden voor het vervangen van de suprapubische blaaskatheter door de verpleegkundige: voorschrift, 1e wissel door arts, fistelvorming (na 8w), enkel bij ballonkatheter. 9. URINAIRE INCONTINENTIE BIJ OUDEREN

  







= onwillekeurig verlies van urine dat een sociaal of hygiënisch probleem vormt en dat objectief kan aangetoond worden = geen ziekte maar een ziekteverschijnsel. 15-30% thuiswonende ouderen, 40-80% WZC-bewonders, 40-70% gehospitaliseerde ouderen, meer vrouwen dan mannen. Ingrijpend: sychologische gevolgen (sociale isolatie, depressie, functionele verliezen), fysieke gevolgen (valincidenten, fracturen, huidirritaties, infecties, urineweginfecties, doorligwonden, verlaging functionele status), economische gevolgen. Urinaire continentie: intacte lage urinewegfuncties, cognitieve en functionele capaciteiten om plas-signalen te herkenne en gepast gebruik te maken van een toilet alsook motivatie om de continentie te behouden en een omgeving dat het proces faciliteert. Soorten incontinentie: transiënte UI (delirium, infecties, atrofische vaginitis, urethritis, medicatiegebruik, depressie, overvloedige diurese, verminderde mobiliteit, stoelgangcompactie of constipatie) v. chronische of persistente UI. o Stressincontinentie = verhoogde druk wegens hoesten, niezen, bukken of persen. o Urge-incontinentie = heftige niet te onderdrukken drang, mictiedrang onmiddellijk gevolgd door urineverlies. o Mixed incontinentie = verhoogde intra-abdominale druk door instabliteit van de blaasspier. o Overloopincontinentie = overrekking van de blaasspier, continue druppelsgewijze urineverlies en de aanwezigheid van sterke aandranggevoelens en het optreden van onwillekeurige blaascontracties. o Functionele incontinentie = niet-urinweggebonden factoren. Screening: steeds bij opname oudere patiënt  risicofactoren: depressie, ondervoeding, afhankelijk voor verplaatsing, reeds opgenomen in WZC, verwardheid. o Screeningsvragen: “Hebt u ooit urineverlies gehad?”, “Zo ja, hoe sterk stoorde u dat?” o Eigenschappen van UI: ontstaan, tijdstip, hoeveelheid, aantal plasbeurten, mictiehoeveelheid  bladderdiary. o Geheugensteuntje risciofactoren = DIAPPERS: Delirium – Infectie – Atrofische urthritis of vaginitis – Pharmacologische stoornissen – Psychologische stoornissen – Endocriene stoornissen – Restricted mobility – Stoelgangimpactie. o Bijkomende onderzoeken tijdens anamnese: urineonderzoek op bacteriurie, residubepaling na mictie, functionele testen inzake sfincterfunctie, pipi-stoptest (lozing onderbreken) en mictie-starttest (uitstellen lozing), Visuele Analoge Schaal (VAS) ter bepaling ernst. o Acties  loophulpmiddelen binnen bereik, beloproepen snel beantwoorden, wc-stoel of verhoger bij patiënt, fixatie vermijden, patiënten aanmoedigen om naar de wc te gaan voor enig onderzoek  Timed voiding = vaste toiletrondes, mictieschema’s  veel implicaties voor de organisatie van de zorg maar blijkt wel effectief in LT-zorg.  Prompted voiding = zorgverlener vraagt systematisch aan patiënt of deze moet urineren  voorwaarde: patiënt moet cognitief in staat zijn deze vraag te beantwoorden.  Bekkenbodemspieroefeningen = enkel effectief bij thuiswonende, cognitief intacte ouderen die deze systematisch uitvoeren en voldoende lang volhouden, goed inzake preventie.  Urge inhibition = afleidingsmanoevre bij ervaren mictiedrang.  Blaastraining = in combinatie met urge inhibition, patiënt krijgt de instructies om de tijd tussen twee plasbeurten te verlengen en zo de blaas te trainen.

10. PROCEDURES...


Similar Free PDFs