Deel 3 Taaltherapie taalinhoud PDF

Title Deel 3 Taaltherapie taalinhoud
Course Therapie en begeleiding bij personen met taalontwikkelingsstoornissen
Institution Arteveldehogeschool
Pages 9
File Size 348 KB
File Type PDF
Total Downloads 2
Total Views 126

Summary

Taaltherapie taalinhoud....


Description

Therapie op semantisch-lexicale basis Woordenschat basisconcepten In het kader van het onderwijsstaandebel heeft het flats extra middelen gereserveerd voor de tinger van schompklassen voor basisschoolleerlingen met een grote taalachterstand. Ze krijgen in een aparte klas fensitint taalonderwijs. Doel van de schompklas is de taalachterstand te zunselen, waardoor de kans op een succesvolle schoolcouplesse groter en het risico van schooluitval kleiner wordt.

Achterstand woordenschat  achterstand schoolprestaties  moeilijkheden dagelijkse talige interacties

Woordenschat basisconcepten: semantisch netwerk

Passief versus actief 

Taalleeftijd  Zone van naaste ontwikkeling



  

Chronologische leeftijd o Beginnen met prototypen (kapstokwoorden) o Woorden aanleren waarmee kinderen van die leeftijd mee spelen/in aanraking komen: leefwereld + functioneel! o Derde kleuterklas: meer schoolwoordenschat zoals rekenkundige begrippen en woorden met betrekking tot tijd en ruimte. Intellectuele mogelijkheden Sociaal-emotionele ontwikkeling Spelontwikkeling

Selectie van woorden 

Concrete woordenschat  abstracte begrippen (concepten)



Basislexicon  specifieke woordenschat (semantische categorieën)

Streef-, frequentie- en basiswoordenschatlijsten →N-CDIs (Zink et al) →1001 woorden (Bacchini et al., 2005) →Basiswoordenlijst (Kienstra, 2003) →Streeflijst woordenschat voor 6-jarigen (Schaerlaekens et al)

Selectie van woorden  

Functioneel: hoogfrequente woorden Functioneel bij oudere kinderen met OD: o Is het woord een kernwoord uit een tekst of verhaal? o Zal het kind het woord ook buiten deze tekst en in andere contexten vaker tegenkomen? o Kan het woord gemakkelijk in een betekenisrelatie met andere woorden gezet worden?  visualisatie ‘woordenwolk’ o Wordt het woord gebruikt in vaste combinaties met andere woorden (onbewoond eiland, op de hoogte zijn)?  vaste verbindingen gebruiken!

Concepten vnl. 3de kleuterklas Ruimtelijke begrippen  In/op  Persoonlijke beleving → voorwerpen → afbeeldingen  Grootte / lengte/ inhoud…  Vanuit contrast  Relatief bv. A >B maar B> C o Tijdsbegrippen o Negatie o Kleuren  Komt minder in thuissituatie aan bod  Essentieel i.f.v. wiskunde o



Bij OD extra aandacht besteden aan: o Vraagwoorden o Werkwoorden o Voornaamwoorden



Slechts enkele nieuwe woorden per sessie aanbieden!

Woordenschatselectie ≠ objectief:     

De leefwereld van het kind Taalvaardigheid van het kind: basis/specifiek Complexiteit van het begrip Jouw eigen wereldbeeld Leerplannen/thema’s van de school

Hoe woorden aanleren? Terloops 



Routines o Samenhangende gebeurtenissen met vaste volgorde o Dagdagelijkse routines in verschillende contexten Scripts: o Samenhangende gebeurtenissen met vaste volgorde

Naspelen zorgt voor uitbreiding van woordenschat: dezelfde woorden komen steeds samen voor dus ontstaan meer verbindingen in het semantisch netwerk Activiteiten of uitstapjes o Voor – tijdens – na Hulpmiddelen o Fotoboek / plakboek o Gevaar verkeerde conceptvorming o o

 

Hoe woorden aanleren? Systematisch Vanaf 4 jaar 

Semantisch categoriseren o Nevenschikking  broek – trui – t-shirt o Kenmerkspecificaties  Fiets: stuur – wielen – zadel

Vanaf 6 jaar Hyperoniem (bovenschikking) Appel – peer – druif = fruit o Synoniemen  Snel – vlug o Antoniemen  Snel – traag o Homoniemen o



Hoe woorden aanleren? Didactische stappen: voorbewerken 1. Kind betrokken maken:  Functionele, rijke, uitdagende context  Emotionele betrokkenheid: “Een woord met een emotionele betekenis blijft beter hangen.”

2. Verankerpunt zoeken  Op die manier open je een semantisch netwerk

 Voorkennis aanspreken

Hoe woorden aanleren? Didactische stappen: semantiseren 

Uitbeelden  zichtbaar



Uitleggen  kort, kracht en eenvoudig definiëren  synoniemen, antoniemen, parafraseren



Uitbreiden  aanbieden in woordclusters: schoen/sandaal/laars



Uitspreken

Uitbeelden:   

De therapeut demonstreert 'verrekijker' door met haar hand een verrekijker uit te beelden. Toon me eens wat slenteren is. Kijk eens hoe mijn hand een schaduw maakt op de muur wanneer het licht erop schijnt.

Uitleggen: kindvriendelijke definities:  

Helemaal zelf verzinnen Kijken in een kinderwoordenboek  juniorwoordenboek van Van Dale. Al zijn deze definities bedoeld voor 8+, je kan ze gemakkelijk aanpassen aan kleuters

Uitleggen: synoniemen en antoniemen    

Zijn slapen en rusten hetzelfde? Je zou het woord 'illustrator' in 'artiest' kunnen veranderen, en het betekent hetzelfde. Betekent een kolossaal gebouw dat het een groot gebouw is of een vervallen gebouw? Op welke manier zijn staren en gluren verschillend?

Uitspreken: klankstudie van het nieuwe woord:   

Kan je het woord 'razend' zeggen? Het begint met 'rrrr'. Ons woord is 'moeras'. Welk woord rijmt er op 'moeras'? (klas, jas) Laten we het woord 'moeras' op de lettermuur plaatsen. Met welke letter begint het woord, hoor je dat? Ja, inderdaad, 'm'. Kijk maar hoe ik het woord noteer.



Concrete begrippen



o Concreet materiaal o Multimodaal werken (proeven, ruiken, voelen, zien en doen) o Benoemen Abstracte begrippen o Zintuiglijk voorstellen/beleven o Contrast

Hoe woorden aanleren? Didactische stappen: controleren   

Regelmatig controleren of woorden nog gekend zijn en gebruikt worden Op korte en lange termijn Oog hebben voor combinatie taalinhoud – taalgebruik

Woordvindingsproblemen bij OD Wat?    

Het niet paraat hebben van woorden die wel in de woordenschat aanwezig zijn Discrepantie tussen wat passief aanwezig is en wat actief kan opgeroepen worden ≠ benoemingsprobleem Meestal inhoudswoorden

 Neutrale of passepartoutwoorden: ‘ding, dat, daar, ginder, die, ...’  Omschrijvingen  Neologismen (nieuw woord met klanken van het te zoeken woord)  Blokkades  Fonematische parafasie  Semantische parafasie

Woordvindingsproblemen Hoe? Trainen van woordvinding:  

Raadsels/omschrijven (semantische cue) In categorieën leren denken

   

  

Woorden associëren (semantische cue/gevoelswaarde) Antoniemen, synoniemen en homoniemen zoeken Aanvulzinnen Woorden zoeken die allemaal beginnen met een bepaalde klank, medeklinkerverbinding, begin- of eindlettergreep om fonologische netwerken te versterken (fonemische cue) Rijmwoorden zoeken Het gevonden woord simultaan spreken en schrijven Het bedoelde woord en het geuite woord tegenover elkaar zetten en de overeenkomsten en verschillen in klank of betekenis extra in de verf zetten (expliticeren).

Strategieën ter compensatie:    

Omschrijving geven van het doelwoord Een synoniem, tegenstelling of generaliserend woord zoeken Op ervaringen, belevingen en gevoelens een beroep doen Andere kanalen gebruiken: uitbeelden, tekenen of schrijven.

Semantische relaties Wat?  

Verbanden tussen woorden om een betekenis die verder gaat dan de afzonderlijke woordbetekenis uit te drukken Kan je NOOIT loskoppelen van woordenschat

Talig niveau 1-2 jaar: object-permanentie  

Existence: aandacht op iets dat aanwezig is Non-existence: aandacht op iets dat afwezig is



Recurrence: aandacht op iets dat terugkomt of hetzelfde is, als iets dat al eerder gezien is

Talig niveau 1;5-3 jaar: activiteit, plaats en toestand    

Action: activiteit die niet tot doel heeft iets te verplaatsen Locative action: activiteit die tot doel heeft iets te verplaatsen Locative state: iets of iemand bevindt zich op een bepaalde plaats State: toestand, eigenschap of bezitsrelatie

Talig niveau 3-4 jaar: verbanden tussen gebeurtenissen   

Temporal: de tijd waarop een gebeurtenis plaats vindt of vond Adversative: tegenstelling tussen 2 mededelingen Causal: oorzakelijk verband tussen 2 gebeurtenissen

Semantische relaties: hoe? 



Begrijpen van semantische relaties = opdrachten uitvoeren o Eenvoudige → complexe opdrachten o Enkelvoudige → meerledige opdrachten o Abstractieniveaus I → II → III → IV (Marion Blank) Verwoorden van semantische relaties o Abstractieniveaus I → II → III → IV (Marion Blank)

Verhalen Wat? Normale volgorde van verwerving: 1. Opsomming van feiten zonder verband 2. Opsomming van feiten met tijdsvolgorde 3. Opsomming van feiten met oorzakelijke verbanden  Inzicht in verhaalopbouw is basis!

Aspecten verhaalopbouw:     

Hoofdidee van verhaal verduidelijken Aan de hand van wie-, wat-, waar-, wanneervragen het centrale thema kaderen Hoofdzaken onderscheiden van details Tijdsrelaties correct uitdrukken ▪ Verwijswoorden adequaat gebruiken Verhaal afronden

Prentenboeken: vanaf 3 jaar 

Introductie van boek en verhaalopbouw in eigen woorden o Introductie via voorwerp (mascotte) o Boek bekijken (buitenkant, bladzijden, prenten) o Verhaalopbouw in eenvoudige zinnen weergeven

  

Boek voorlezen Taaldenkrelaties leren begrijpen en nadien zelf leren uitdrukken via vragen, aanvulzinnen, … Naspelen van het verhaal

     

Teksten Logische reeksen Situatieprenten Gebeurtenissen vanuit leefwereld Mindmapping De denkstimulerende gespreksmethodiek ‘Marion Blank’...


Similar Free PDFs