Inleiding tot communicatiewetenschappelijk onderzoek PDF

Title Inleiding tot communicatiewetenschappelijk onderzoek
Author Laura De Vos
Course Media, technologie en innovatie
Institution Universiteit Gent
Pages 61
File Size 2 MB
File Type PDF
Total Downloads 15
Total Views 137

Summary

Alles wat je moet weten over dit vak, staat er in!...


Description

Inleiding tot communicatiewetenschappelijk onderzoek

Professor Koen Ponnet Universiteit Gent | 2019-2020

Situering van de hoofdstukken

HO 1: Inleiding Waarom leren over onderzoeksmethoden?

1

1. Begrijpen van de wetenschappelijke literatuur -

Bv: prevalentie van fenomenen verschilt naargelang o Steekproeftrekking o Operationele concept o Methode

2. Inzicht verwerven in fundamenten en spelregels van CW onderzoek -

Verschillende vormen van CW onderzoek o Kwalitatief & kwantitatief onderzoek (complementair) Inzicht in strikte regels en procedures om kwaliteit te waarborgen o = betrouwbaarheid & validiteit Wat is wetenschappelijk aan wetenschappelijk onderzoek? o Wetenschap VS pseudowetenschap (Janda et al.)

3. Onderscheid tussen gezond verstand en wetenschappelijke theorie -

Als je kinderen beloont voor iets wat ze graag doen, dan zullen ze die activiteit meer/evenveel/minder uitvoeren.

4. Weerstand tegen persuasieve communicatie -

Bv: reclame  “Zoveel studies tonen aan dat ons product beter is dan Y.” Bv: Dieet-reclame  gewichtsverlies gedurende 1ste dagen VS doorzetten

5. Accurater redeneren over dagelijkse realiteit & kritische analyse van berichtgeving over onderzoek -

Bv: keelontsteking  placebo VS antibiotica (De Meyere) Bv: Gewelddadige delicten  komen vaker voor in de zomer dan in de winter 

Basisprincipes: 1. Empirisch -

-

Empirie o Het observeren van de wereld (menselijke gedragingen, attitudes, media-inhoud) om de wereld beter te begrijpen o De waarnemer is inwisselbaar o Geen plaats voor rede, intuïtie en geloof Empirisch te werk gaan betekent ‘mogelijkheden elimineren’ o Bv: iemand geeft een slechte speech Overte & coverte gedragingen (attitudes, opinies, waarden…) zijn meetbaar

Basisprincipes: 2. Systematisch empirisch -

2

Systematisch onderzoek is georganiseerd en planmatig o Op verschillende momenten, bij verschillende mensen, verschillende situaties

Basisprincipes: 3. Intersubjectief en repliceerbaar -

-

Onderzoek is intersubjectief (niet objectief) Wetenschap is niet vrij van ideologie – onderzoek is vaak actiegericht Vertrouwen in wetenschap kalft af aan de politieke rechterkant o Sinds 2000  Stijgend onderzoek naar veranderende klimaat (links thema) o Sinds 2010  Stijgend onderzoek naar radicalisering, security & safety o Sinds Trump  Daling financiering preventief onderzoek seksuele voorlichting USA Opletten met confirmatorische hypothesetoetsing (beginnersfout?) o Selectieve manier van vragen stellen o Experiment Snyder & Swann (1978): personen mogen iemand interviewen  Geïnterviewde  extravert/introvert  Neutrale observatoren die bandopname beluisteren, kregen ten onrechte de indruk dat geïnterviewden introvert/extrovert waren

Basisprincipes: 3. Intersubjectief en repliceerbaar -

Tijdschriften willen graag originele bijdragen: veel te weinig replicatieonderzoek! Martin & Clarke (2017) o Slechts 3% (n=33) van de 1151 onderzochte tijdschriften accepteert replicatiestudies o Er was geen verschil tussen tijdschriften met hoge en lage impactfactor o Negatieve resultaten (nulhypothese wordt niet verworpen) worden zelden aanvaard o Aanbeveling voor tijdschriften:  (1) Explicitly state that they accept the submissions of replications  (2) Explicitly state that they accept replications which report negative results

Basisprincipes: 4. Cyclisch en zelfcorrigerend 3

Wetenschap is cyclisch/cumulatief

Gebaseerd op feiten, zoals een huis op stenen, maar simpelweg feiten bij elkaar verzamelen is niet voldoende, zoals een hoop stenen niet hetzelfde is als een huis (Henri Poincaré) Wetenschap is zelfcorrigerend (corrigeerbaar) o

-

Het cyclisch en zelfcorrigerend proces: inductie en deductie staan in interactie met elkaar -

Inductie = theorie/redenering opbouwend > van bijzonder naar algemeen o Bv foto: je ziet het geheel niet en gaat uit van individuele stimuli KM  Ogen sturen info naar je hersenen  Ruiter op een paard > vanaf je het ziet, kan je het niet ontzien

-

Deductie = Hypothesetoetsend > van algemeen naar bijzonder o Bv foto: kan gelezen worden als ABC maar ook als A13C  Afhankelijk van context o Het belang van context voor interpretatie van een stimuluspatroon o Afhankelijk van context wordt eenzelfde stimuli anders waargenomen

HO 2: Basisconcepten van d k Vroege invloeden: Copernicus

Voordien o o De mens (=aarde) is het centrum van het universum o o Univ rsum is speciaal voor de

-

mens gecreëerd Mensdom is uniek Menselijke geest (de ziel) heeft een vrije wil en is niet onderworpen aan de natuurwetten Copernicus Nicolaus o De aarde bevindt zich niet in het centrum van het universum, maar draait rond de zon o o

-

Vroege invloeden: Descartes -

4

Dualisme o Mensen bestaan uit twee elementen  lichaam en geest (of ziel) Descartes o Ik denk dus ik ben

Mensen bestaan uit 2 elementen  het lichaam is niet meer/minder dan het omhulsel van de geest  lichaam kan de geest niet beïnvloeden  wel o Mechanische visie op de mens  De mens is een complexe machie onderhevig aan wiskundige wetten  Mens als studieobject is mogelijk/observeerbaar  Geest & lichaam beïnvloeden elkaar wederzijds  Pijnappelklier (epiphyse)  de plaats waar ziel en lichaam samenkomen o Rationalisme  De waarheid kan achterhaald worden door rede  Deductie  hypothesetoetsend (algemeen naar bijzonder)

o

Vroege invloeden: Empirisme -

-

-

Thomas Hobbes o Kennis komt voort uit zintuiglijke ervaring o De bron van kennis = waarneming, ervaring & experimenteren, NIET de ratio John Locke o Geest wordt gekenmerkt door associaties/combinaties van eevoudige ideeën (associatonisme)  post-it brainstorm o Tabula rasa (Aristoteles) David Hume o Associaties tussen ideeën worden bepaald door gelijkenis & het samen voorkomen in tijd & ruimte  Sceptisme > Causaliteit kan niet uitgesloten worden

Vroege invloeden: Darwin’s Evolutieleer -

-

Charles Darwin o Origin of Species o Principe van de natuurlijke selectie  Bij een veranderende omgeving heeft de ene meer voordeel als de andere o Survival of the fittest  Aanpassingsvermogen naargelang de omgeving  beter in staat om te overleven Peter & Rosemary Grant o Galapagos-eilanden > 20 jaar lang vinkenpopulatie beschrijven  Bij droogte sterven vooral kleine vinken  Gevolg: volgende generatie zo’n 4% groter  Bij natte periode worden grote zaden overwoekerd door eenjarige planten met kleine zaden  Gevolg: bij volgende generatie nam het aantal kleine vinken toe: gemiddeld 2,5% kleiner

Vroege invloeden: fysiologische invloeden 5

-

-

Herman von Helmholtz o Alle krachten in de mens zijn lichamelijk & chemisch o Meette de snelheid waarmee impulsen zich voortplanten in het zenuwstelsel Gustav Fechner o Hoeveel helderder moet een licht worden, voordat men verschil opmerkt?  Psychofysica > absolute drempel/waarde  Zicht  Gehoor > wnn hoor je je horloge tikken, vanop welke afstand?  Smaak > wanneer proef je de suiker?

Psychofysica: vroeger -

Absolute drempel o Hoe sterk moet een stimulus zijn om waargenomen te kunnen worden? o Absolute drempel ligt lager voor zintuigen die heel gevoelig zijn dan voor zintuigen die minder gevoelig zijn  Het zicht  Een kaarslicht in een donkere, heldere nacht kan gezien worden op een afstand van … ?  Gehoor  Het getik van een uurwerk op afstand van … m?  Smaak  Een koffielepel suiker in … liter water?

-

Differentiële drempel o Het kleinste waardeverschil dat aanwezig moet zijn tussen 2 prikkels opdat dit verschil waargenomen kan worden  Bv: gewicht

Psychofysica: de wet van Weber (1830) -

De differentiële drempel is niet voor alle intensiteiten van een stimulus dezelfde o Hoe groter de stimulusintensiteit, hoe meer er moet bijkomen voordat proefpersoon het verschil merkt o Absoluut VS percentage

Psychofysica: vandaag (Kahneman and Tversky) -

-

6

10 euro winnenn in beide situaties o Psychofysische ongevoeligheid heeft invloed op de communicatie van (reclame) campagnes UDHR  Iedereen is evenveel waard “Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren” o Waarde van een mensenleven  Aanhoudende stijging van de grootte van een stimulus veroorzaakt steeds kleinere veranderingen in responsen

 psychofysische ongevoeligheid heeft invloed op de communicatie van (reclame)campagnes

De waarde van een mensenleven -

-

Rationeel denken we dat een leven een leven is, en dat er een lineaire relatie bestaat tussen het redden van een leven en de waarde dat we hieraan hechten Bij een groot aantal doden: waarde van een mensenleven is nog belangrijker  verstoring van evenwicht in de maatschappij De waarde die we hechten aan mensenlevens volgens de wetten van de psychofysica o  psychofysische ongevoeligheid

K & T  Wanneer wil je een interventie opzetten? - Resultaat: de subjectieve waarde m.b.t. het redden van levens is groter bij een kleine ramp dan bij een grote ramp (zie vb slide 27) Fetherstonhaugh  Welk kamp wil je het meest helpen? - Resultaat: Mensen prefereren de reddingsoperatie in het kleine kamp Toepassing in CW-fondsenwerving - Mensen doneren meer wanneer er een foto bijstaat

Beperkte capaciteit tot medelijden -

Kogut & Ritov  Mensen vertonen meer medelijden met 1 individu, dan met 8 > Aylan Vastjfall  Mensen vertonen minder medelijden met en doneren minder aan een koppel, dan aan 1 persoon Trope & Liberman  Om actie te verhogen moeten we soms een duwtje in de rug geven

 FYSIOLOGISCHE INVLOEDEN

Vroege invloeden: Structuralisme -

-

7

Wilhelm Wundt o Psychologie als alliantie/verband tussen fysiologie en psychologie die naar zichzelf van binnenuit kijkt  discarteriaanse visie (introspectie) o 1879: oprichting 1ste psychologische labo te Leipzig Wat is de structuur van de geest? Elk complex proces kan gereduceerd worden tot een combinatie van elementaire componenten Primaire vragen o Welk zijn de elementen van een ervaring? Sensaties, beelden, gevoelens (kleur, gevoel erbij…) En hoe worden deze gecombineerd?  Necker Kubus > introspectief verslag van psychische ervaring > kubus ‘beweegt’

Vroege invloeden: Functionalisme -

-

Niet geïnteresseerd in de structuur, maar wel in de functies Sterk beïnvloed door Darwin o Hebben mentale processen een evolutionaire geschiedenis? o Zijn onze capaciteiten gelijk aan dieren? o Allemaal continue processen die niet van elkaar afzonderlijk gezien kunnen worden  Bv: niveau van de studenten daalt  schrijfcapaciteit is veranderd (txt mssg omgeving) o Psychische en sociale processen kunnen niet in stukken gesneden worden, maar zijn continue processen William James o The principles of Psychology o Mentale processen zijn actief en continue

Vroege invloeden: Gestalt benadering -

-

Reactie  Structuralisme o Waarneming bestaat niet uit een reeks van onafhankelijke sensaties o Interactie met omgeving o Mens is meer dan de som van onafhankelijke, elementaire gedragingen o Stroming met nog steeds invloed op perceptie, geheugen, denken en sociale psychologie o We nemen waar in gestalten  bewijs a.d.h.v. visuele illusies  Hering illusion  kan niet ontleed/uit elkaar worden gehaald  Pogendorf illusion, Muller Lyer, Zollner Illusion Kan niet verklaard worden o.b.v. structuralisme, wel gestalt

Vroege invloeden: Introspectie -

Sigmund Freud o Bewustzijn & gedrag zijn slechts oppervlakkige fenomenen o Ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen & mentale stoornissen ligt bij onbewuste krachten  Psychische oorzaak  verdringing  Oplossing: onbewuste conflicten terug in bewustzijn brengen  vrije associatie & droominterpretatie (woord is de moord op de droom) o Kritiek op Freud (introspectieve methodes)  Alles grijpt terug naar jeugdjaren  schuld ligt bij de ouders  Verlangens  er mocht niet over seksualiteit gepraat worden o Projectieve technieken  huisjes beschrijven geeft meer info weer over persoonlijkheid volgens psychoanalysten

Vroege invloeden: Logisch positivisme 8

-

Wiener Kreis o Groep intellectuelen o Wetenschap is de meest succesvolle manier om de wereld te begrijpen en kennis te genereren o Empirische kennis is gebaseerd op geobserveerde (=waarneembare) feiten o Metafysische vraagstukken, normatieve of ethische kwesties, zijn wetenschappelijk zinloos

Vroege invloeden: Karl Popper (1902-1994) -

-

-

Kritiek op empirisme o Waarneming gebeurt niet vanuit cognitief vacuum o Mensen hebben voorkennis en verwachtingen Kritiek op logisch-positivisme Wiener Kreis  principe van falsificatie o De waarheid van een theorie kan nooit bewezen worden, hoe vaak ze ook wordt bevestigd of geverifieerd o Alleen de ontkrachting van de theorie geeft zekerheid Principe van zekerheid en waarschijnlijkheid o Hypothesen verwerpen o Hypothesen aanvaarden

Naturalisme (=positivisme) -

-

Psychologie > Burrhus Frederic Skinner o Hoe verandert gedrag o.i.v. ondervinding? o Leerproces bij mens & dier  operante conditionering o Radicaal?  Mentale processen bestaan niet  Tussen stimulus en respons bestaat er niet  Stimuli lokken reacties automatisch uit Sociologie  Emile Durkheim o Sociale feiten zijn de bouwstenen voor sociale wetenschappers o.b. waarvan wetmatigheden kunnen blootgelegd worden via statistische analyses

1. Operationele definitie o Concepten worden gedefinieerd in termen van de gebruikte meetprocessen  Honger 2. Onafhankelijke en afhankelijke variabelen o Onafh.: karakteristieken van de situatie (manipuleerbaar) = Stimulus o Afh.: gedragingen van persoon of dier = Respons 3. Theorie = relatie tussen OA en AV

 OV (stimulus) heeft invloed op AV (respons)

9

Constructivisme (=interpretatieve sociale wetenschap) -

Kant o Causaliteit is niet gegrondvest in zintuiglijke waarneming, maar zit in de neiging van de mensen om te ordenen o Houdt er rekening mee dat onze hersenen geen tabula rasa zijn  Bach vs sch  vooropleiding (bagage) o Werkelijkheid is onkenbaar o Belang van de taal  pas als een object een naam krijgt, dan bestaat het  = nominalisme o Menselijk handelen gebeurt in een historische, sociale en economische context

CW onderzoek (cfr. Pragmatisme) -

-

-

Objectiverende benadering (=positivisme) o Methoden van natuurwetenschappen veralgemenen naar studie van mens & maatschappij o Sociale feiten kunnen bestudeerd worden zoals objecten in natuurwetenschappen o Kernwoorden: objectief, waardenvrij, repliceerbaar & betrouwbaar Intrepretatieve benadering (=constructivisme) o De sociale realiteit verschilt van de natuurkunde o Mensen doen iets vanuit zichzelf en zijn niet louter objecten onderhevig aan externe krachten o Context is uiterst belangrijk!  Wereld is verschillend voor iedereen, door ideologie, leeftijd, geslacht, herkomst... Communicatiewetenschappelijk onderzoek (=pragmatisme) o De waarheid ligt tussen logisch positivisme en constructivisme o Er bestaat een sociale realiteit met niet altijd zichtbare maar krachtige onderliggende structuren/mechanismen

Methoden: Triangulatie -

Methoden van naturalisme o Kwantitatief: surveyonderzoek, experimenten Methoden van constructivisme o Kwalitatief: diepte-interviews, focusgroepen

Triangulatie = twee of meer verschillende onderzoeksmethoden worden gebruikt om een topic te onderzoeken - Bv: experiment om te toetsen welke reclame voor een product het meest effectief is (kwanti), gevolgd door een focusgroepgesprek om na te gaan waarom ze die reclame kiezen (kwali)

Verwondering: uni- en bivariaat onderzoek Alles start met verwondering, we willen iets te weten komen en voor de ene is thema A interessant, voor de andere B. 10

-

Univariaat onderzoek  geïnteresseerd in één variabele Bivariaat onderzoek  relatie tussen twee variabelen o Is ouderschapsstress gerelateerd aan probleemgedrag van jongeren? o Associatie = correlatie (-1 > 0 > +1)  Positieve correlatie: hoe meer/minder het ene voorkomt hoe meer/minder het andere voorkomt  Hoe meer de temp stijgt, hoe meer mensen frisdranken kopen en ook   Negatieve correlatie: hoe meer het ene voorkomt, hoe minder het ander en   Hoe warmer het wordt, hoe minder mensen een trui dragen en   Nulcorrelatie: er is geen verband  Aantal mensen dat de hik heeft en de dagelijkse temperatuur

 O.b.v. de correlatiematrix kan er worden nagegaan of de regressie klopt of niet

Verwondering: multivariaat onderzoek -

Verwondering over de relatie tussen meerdere variabelen o Is ouderschapsstress gerelateerd aan probleemgedrag van jongeren, rekening houdend met SES van gezin o A van actor & P van partner (OZ prof zelf)

Verwondering: multivariaat onderzoek – Controle Bij relatie tussen meer dan 2 variabelen - Derde variabele is controlevariabele o Gecontroleerd voor het geslacht van de jongere (=onafhankelijk van het geslacht) verwacht je een positief effect van ‘ouderschapsstress’ of ‘probleemgedrag jongere’

11

Verwondering: multivariaat onderzoek – Mediatie -

X: Y: Z:

Derde variabele is medierende variabele o Relatie tussen ouderschapsstress en probleemgedrag wordt gemedieerd door open ouder kind communicatie

Onafhankelijke variabele – stress ouder Afhankelijke variabele – probleemgedrag Medierende variabele – communicatie ouder/kind

-

-

-

X moet gerelateerd zijn aan Y o Als er geen verband is tussen stress en probleemgedrag, valt er niets te onderzoeken Z moet gerelateerd zijn aan X en Y o Je verwacht dat stress een invloed heeft hoe ouders met hun kinderen praten o Je verwacht dat hoe ouders met hun kind praten een invloed heeft op hun gedrag De initiële relatie tussen X en Y verzwakt door de invloed van Z

Verwondering: multivariaat onderzoek – Moderatie X: Y: Z: 12

Derde variabele is de modererende variabele Onafhankelijke variabele Onafhankelijke variabele Modererende variabele

-

De relatie tussen X en Y is niet constant, maar hangt af van het geslacht o Bv: geslacht (Z)  Man: zien van reclame (X)  verhoogde interesse in bier (Y)  Vrouw: zien van reclame (X)  verlaagde interesse in bier (Y) o Moderatie is interactie-effect

Oef: gebruik van hoofdeffect en/of interactie effect: -

-

Enkel effect tss X en Y > hoofdeffect o Al dan niet gebruik van makeup (binaire variable), geslacht is geen variabele, zelfvertrouwen (variabele) Invloed van makeup (ja of nee), zelfvertrouwen en leeftijd van de vrouw als variabele > interactie-effect Jong model en oud, attitude t.a.v. advertenties > hoofdeffect … 3 variabelen: leeftijd (onafhankelijke), attitude, mannen vS vrouwen o Reclame wordt getoon met zowel jong als oud model > manipulatie

Oef: wat is de afh/onafh/medier/moderer var? -

-

-

-

-

-

13

Bepaal eerst de afhankelijke en onafhankelijke variabele Wat je meet = afhankelijke variabele o = index van het construct waarin je geïnteresseerd bent o De variabele die wordt beïnvloed o De variabele die afhankelijk is van de andere variabelen Wat je manipuleert = onafhankelijke variabele o De variabele waarvan we het effect te weten willen kome...


Similar Free PDFs