Samenvatting Taal - en Tekststructuren - Samenvatting - college 1 - 7 PDF

Title Samenvatting Taal - en Tekststructuren - Samenvatting - college 1 - 7
Course Inleiding tot taal- en tekststructuren
Institution Universiteit Gent
Pages 32
File Size 509.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 5
Total Views 137

Summary

Download Samenvatting Taal - en Tekststructuren - Samenvatting - college 1 - 7 PDF


Description

Meest gebruikelijke typologieën zijn gebaseerd op de 3 pijlers vh taalsysteem: fonologie, morfologie en syntaxis: 1. Fonologische typologie a. Volgens aard gebruikte spraakklanken:  VOCALEN: vocaaldriehoek = schematische weergave van de mondholte o oer-systeem (pifpafpoef-driehoek) o hoogste frequentie (i, e, a, o, u) -> in de meeste talen -> alle vocalen zijn oraal, maar in Frans: ook nasaal  CONSONANTEN: o Occlusieven=plosieven=plofklanken=stops -> alle talen: p/b, t/d, k/g o Minsten 1 fricatief=wrijfklank: s, f/, z, v,  o h o Minstens één nasaal: n, m, ŋ o Minstens 1 liquida: l, tongpunt-r o Halfklinkers=glijders: j, w b. Volgends de functionaliteit intonatie/toon:  ZINSNIVEAU: intonatie in bijna alle talen functioneel -> mededelende vs. vragende contouren: betekenisonderscheidend  WOORDNIVEAU: intonatie functioneel in c. 55% vd talen -> toontalen: taal waarbij morfemen van elkaar worden onderscheiden door het gebruik v stijgende, vallende, gelijkblijvende prosodie: op morfologisch niveau betekenisonderscheidend; aantal verschillende intonaties kan sterk variëren. 2. Morfologische typologie Klassieke indeling van A.W. Schlegel 1. Isolerende talen  Geen uitgangen= geen flexie.  Grammaticale relaties -> woordvolgorde (soms ook intonatie of lexicon) = woorden staan geïsoleerd naast elkaar, nauwelijks verandering.  Chinees, Vietnamees 2. Flecterende of fusietalen  Grammaticale relaties -> veranderingen in interne woordstructuur: buigingsuitgangen, vervoegingen.  Losse woordvolgorde dan isolerende talen.  Latijn, Grieks, Arabisch, Duits, Russisch 3. Agglutinerende talen  Woorden uit lange verbindingen v morfemen, die elk een specifieke grammaticale functie uitdrukken -> morfemen worden niet gefuseerd  Agglutinatie = Gebonden morfemen die gebonden worden aan het vrije morfeem

15



 

Aanhechting vd gebonden morfemen kan vooraan (prefix), midden (infix) en achteraan (suffix) = affixen (overkoepelende term voor gebonden morfeem dat gebonden wordt aan het vrije morfeem) Typisch: vocaalharmonie = vocalen harmoniëren met elkaar: i kan niet volgen op a, want a is sturend (zie vocaaldriehoek) Turks -> morfemen: agglutinerend aspect

4. Polysynthetische = incorporerende talen 

Erg lange en complexe woorden = woordzinnen: zin heeft de vorm van een woord  Extreme agglutinatie + flecterende aspecten  Morfemen in bepaalde volgorde  Eskimo, Mohawk, Australische talen zoals Tiwi  Vele talen: op een continuüm tussen deze typologische kenmerken: vele=mengeling. In historische verandering kan 1 aan belang winnen en een ander aan belang verliezen. Er zijn wel degelijke prototypische gevallen van deze taaltypen. 3. Syntactische typologie (woordvolgorde) Regel: hoe sterker paradigmatiek ontwikkeld in vervoegingen en verbuigingen (flectie), hoe losser de regels vd syntagmatiek (woordvolgorde).  Latijn, Quechua, Navajo: relatief vrije woordvolgorde Klassiek criterium: bepaling v woordvolgorde in de zin volgens plaats V – O – S 95% vd talen: S voor O . -> talen kunnen tot verschillende groepen behoren, bv. SVO en VSO. Andere criteria: • plaatsing v bepaligen bij het nomen: attributieve adjectieven, genitiefbepalingen • relatiefzinnen en verbale modificatoren: vraagelement, negatie ten opzichte van werkwoord, object… = Teken v iconiciteit: Jan eet een boterham. < degene die de activiteit uitvoert wordt eerst genoemd, dit is iconisch. Bij talen waar dit omgekeerd is zijn niet-iconische talen.

6.3. Taalfamilies = groep talen die historisch verwant zijn -> historisch vergelijkende taalkunde. Historische verwantschap tss talen vormt de basis voor indeling in taalfamilies, itt taaltypologische classificaties. Genealogische relaties tss talen -> comparatieve methode, voorgesteld in stamboom (kritiek!) 19e eeuw: historisch taalvergelijkend onderzoek -> Doel: reconstructie van “oertalen” = ”grondtalen”= taal waarvan de andere afstammelingen van zouden zijn = prototaal  *Indo-Europees -> *=hypothetische reconstructie, niet geattesteerd in bronnen

7. Meertaligheid 16

Talen kunnen naast elkaar bestaan.

7.1. Meertaligheid als maatschappelijk fenomeen 7.1.1. Meertaligheid in de wereld Grootste deel vd bevolking: meertalig Grote gemeenschappen hebben multilinguïsme, meestal bilinguïsme (meestal slechts 1 officiële taal) -> ééntalige maatschappij België=uitzondering Hoe kan een land dat geconfronteerd wordt met een veelvoud van talen binnen zijn grenzen communicatieproblemen oplossen ?  Glottofagie: taal wordt opgeslorpt door een andere taal volgens het dominantieprincipe o Frankrijk: Bretons, Picardisch, Occitaans, Vlaams; V.S. en Caanada t.o.v. de vele Indianentalen Sociale prestige van de dominerende taal is belangrijk -> sociologische factor  Valorisatie: meertaligheid blijft gewoon bestaan. Grote strijd om het behoud van de minderheidstaal. Minderheidstaal= symbool v culturele autonomie en factor v etnische mobilisatie o Frans in Vlaanderen; Frans in Québec o Taaleisen ≈ economische en politieke eisen: kans op overleven ve minderheidstaal ≈ “vitaliteit” v die taal in sociale leven -> demografie, culturele statuur, economische factoren o Minderheidstaal kan enkel overleven door valorisatie in scholen, documenten, literatuur Relatie tss dominante talen en minderheidstalen:  Groot-Brittannië: Engels als dominante, officiële taal + 100-en minderheidstalen  Turkije: Turks als dominante, officiële taal + Koerdisch als minderheidstaal Verklaring voor taalstrijden: politieke, economische en historische factoren 7.1.2. vormen van meertaligheid 3 soorten maatschappelijke meertaligheid: 1. Menggebieden, geografische verdeling=overgang tss 2 of meer afgezonderde taalgebieden.  België, Zwitserland, Canada 2. Wereldtaal vs. Nationale taal: vaak in postkoloniale landen: koloniale taal heeft zich gevestigd naast nationale taal.  1 of meerdere grote communicatietaal=lingua franca gesproken door een wisselend aantal sprekers vd verschillende bevolkingsgroepen  Afrikaanse landen: Swahili; Aziatische landen; voormalige USSR: Russisch 3. Diglossie: concurrentierelatie tss 2 of meer talen -> complementair gebruik. Voor elke taal een bepaalde functie/rol: hoge en lage variëteit. 17

  

Dialect= low variety –> beperkter gebruik vs. standaardtaal=high variety Paraguay: Spaans vs. Guarani Haïti: Frans vs. Creools

≠ diaglossie: ontstaan v tussentalen, intermediair: tss standaard en dialect ontstaan een continuüm. 7.1.3. Taalplanning Erkenning v meertaligheid in maatschappijen -> door instellingen die het gebruik vd talen regelen. Québec : « Office de la langue française » : verregaande bevoegdheden aangaande het Frans, vs. China : verschillende dialecten -> men ziet er op toe dat het Mandarijns als officiële taal w gebruikt in heel China. Minderheidstalen -> politiek voeren om taal(zuiverheid) te behouden. 7.1.4. Taalcontact Talen in contact beïnvloedden elkaar, deze kan verschillende vormen aannemen: - Functionele specialisatie van beide talen: ene taal w gebruikt voor andere situaties van andere = diglossie - Taaldood - Wederzijdse beïnvloedding > creatie v mengtaal: Brussels dialect=Germaanse taal + Franse voc.; Maltees=Italiaans + Arabisch + Engels + Frans - Ontstaan pidgintaal en eventueel creolisering: pidgin ontstaan ten gevolge van onmogelijke communicatie tss 2 sprekers. Er wordt een primitieve taal gevormd, vooral voor handelssituaties. Wanneer deze uitgroeit tot een moedertaal, volwaardige historische taal (door steeds meer sprekers en omdat de generaties het overnemen) en zich ontwikkelt tot volwaardige taal, spreekt men van een creools. (in creolen vind je vaak kenmerken vd oorspronkelijke donortaal-> eenvoudigere morfologie) -> Creools: grammaticaregels, boeken, teksten, codificatie -> generatieverandering is nodig!

Complexe taalsituatie in Vlaanderen: miniatuurvorm van heel wat complexe taalsituaties in de wereld:  Verdwijnen v taal met transfer v functies: Frans in Vlaanderen  Diglossie: dialecten in Vlaanderen, historische realtie Frans-Nederlands  Taalvermenging: Brussels dialect  Geografische meertaligheid: Nederlands, Frans, Duits  Officiële meertaligheid: Brussel  Import ve wereldtaal: Engels in handel, in wetenschappelijk onderzoek

7.2. Individuele meertaligheid Verschillende vormen v meertaligheid op individueel vlak: factoren: 1. Leeftijd waarop de twee talen verworven w -> competentie in beide talen ≈ leeftijdsverschillen:

18



 

Vroegtijdige meertaligheid: perfecte competentie in beide talen. Als je in 2 talen opgroeit voor de kritische leeftijd is de kans groot dat je deze perfect beheerst (voor 10/11jaar). Adolescentie-meertaligheid: tussen 10/11 en 16/17j -> beheersing vaak ook nog goed. Volwassen meertaligheid: na 16/17j – beheersing veel minder goed.

2. Socioculturele statuut vd twee talen:  Bilinguïsme: je kent de 2 talen en bent in de cultuur thuis -> kan zijn dat ze een verschillend sociaal en cultureel statuut hebben.  Wijze waarop meertaligheid zich manifesteert ≈ socioculturele context waarin men leeft ≈ culturele identiteit vd spreker. 3. Essentieel dat elke twee- of meertalige mens in ten minste één taal een volledig competentie verwerft, anders:  Semilinguïsme=halftaligheid -> slechte schoolresultaten, beperkter abstractievermogen. Oplossing: meertalig onderwijs  Zweden: “tweede taal kan je pas leren als je de thuistaal goed beheerst.” -> zelfvertrouwen vd kinderen stijgt Code-switching (taal=code, 2 codes beheersen en die 2 gebruiken in een en dezelfde taalhandeling): Matrixtaal vs. Ingebedde taal Vb. Vlaamse studenten communiceren met Franse studenten (dominante taal=matrixtaal) – Engels (ingebedde taal): “Je vais pas dire . Oui, si tu veux le new ipod.” “Ils ont a wireless connection là, non?” Meertaligheid kan ook bij gebarentaal: Marthes Vineyard: eilandbewoners kenden Engels al spreektaal en Amerikaanse gebarentaal -> uit noodzaak: veel doven op het eiland. Veel onderzoek sinds jaren 80’: hoe wordt die andere taal aangepast (bv. geslacht)? En hoe ze ingebed wordt in de dominante taal? Meertaligheid en afasie 40% parallel herstel v beide talen 32% beter herstel v taal 1=moedertaal 28% beter herstel v taal 2=aangeleerde taal  Impliciete geheugensystemen: moedertaal is hierin gestockeerd volgens sommigen. Het is een spontaan proces, dus 2e taal is op ander gebied gestockeerd.  Expliciete geheugensystemen: 2e taal is hierin gestockeerd 1. Paradox herstel Prof. heeft een beroerte (kon oorspronkelijk Duits en Klassiek Grieks), na genezing nog enkel Klassiek Grieks. Moet Duits opnieuw aanleren. -> T1 + T2 > afasie > T2 2. Alternerend herstel

19

Persoon na beroerte=stom. Na enkele weken weer beginnen spreken. In taal 2 produceren een week lang, plots taal 2 niet meer begrijpen en weer een week in taal 1 communiceren en zo afwisselend verder.  Dit heeft alles te maken met de lokaliseringen op de hersenschors Elk herstel v elk afasie is anders en uniek! Onze hersenen zijn zeer complex zodat we elke casus apart moeten beschrijven. -> T1 + T2 > afasie > T2 > T1 >T2 < T1…

8. Taalverandering Historische talen veranderen in de loop vd tijd.

8.1. Synchrone en diachrone taalstudie Onderscheid tss synchrone en diachrone taalstudie -> methodologisch onderscheid naargelang men een taalsysteem onderzoekt op een gegeven moment=synchroon, of de veranderingen in de loop vd tijd=diachroon. Synchroon: variatie op bepaald moment -> synchrone beschrijving ve taalsysteem = voorwaarde voor de diachrone studie. Diachroon: variatie doorheen de tijd  Verschil tussen 2 assen is een methodologisch verschil. Op elk moment is een verandering iets op een synchroon en diachroon vlak. Synchroon

Diachroon Hoe verder terug in de tijd, hoe minder zeker de resultaten en hoe speculatiever het onderzoek. Historische reconstructie op vlak v fonologie en morfologie 19e eeuw: taalkunde: doel om het proto-indo europees te reconstrueren.

8.2. Factoren van taalverandering Taalverandering = causaal proces, maar een intentioneel proces! Sprekers die moeten beslissen om woorden over te nemen omdat ze die nuttig/interessant vinden > creatief proces.  Een levende taal MOET veranderen ! Taalverandering: altijd in de parole! Motieven van taalverandering: extern en intern:  Externe motieven Context v taalontwikkelingen: politieke, sociale en culturele factoren  Veranderingen in buitentalige werkelijkheid en uitbreiding v woordenschaft of lexicale veranderingen: 1975: luchtverontreiniging, 1962: panty, 1981: aids MAAR: niet alle nieuwe woorden w meteen/blijven opgenomen in een nieuw lexicon  Ontlening (= vorm en betekenis v een woord overnemen) v woorden uit een vreemde taal

20

Toevallige contacten v taal = taalverwantschap, maar ontleningen -> belangrijke verrijkingen v woordenschatten Lingua franca: sommige talen zijn vaak zo dominant in bepaalde gebieden dat ze vaak als donortaal fungeren in bepaalde gebieden: Engels ≠ Leenvertaling: Vorm aanpassen aan jouw taal (bv. “Schiereiland” letterlijke vertaling uit Latijn)  Sommige leenvertalingen worden niet geconsolideerd in een gemeenschap  barbarismen: gallicismen, germanismen, anglicismen: geld maken (ang.), vroeger of late r(ang.), duur kosten (gall.), gekend (gall.), grootstad (germ.), bemerking (germ.)  Retroniemen: Woorden voor reeds bekende zaken aanpassen om onderscheid duidelijk te maken met veranderingen, nieuwe ontwikkelingen in techniek. Nieuw woord voor een oude zaak: gitaar -> akoestische gitaar en elektrische gitaar, scharrelei 

Interne motieven ≈ structuren in de taal zelf Dialectische relatie tss economie vd taal en de behoefte aan transparantie v grammaticale structuren Minimaxstrategie: sprekers willen een maximaal effect bekomen met hun taal met zo weinig mogelijk energie  Assimilatie: pollepel, korrel, litteken, MAAR: Taalverandering kan je niet voorspellen -> causaal proces: gijzelaar Nog steeds redundanties in bepaalde talen (bv. dubbele ontkenning in zweeds), waarom, het is niet economisch ? Op vlak v woordenschat: toepassen v productieve woordvormingsregels -> samenstellingen en afleidingen: ramptoerisme, zwerfvuil, internetfile, gekkekoeienziekte, deleten, modemen, millenniumbaby nieuwe creaties zijn zeldzaam -> smurf > schtroumpf, fiets < vélocipide? Klanknabootsing? Vicepaard?  Streven naar transparantie en volksetymologie: hangmat < hamaca, scheurbuik < scorbutus, rederijker < retorieker, gaanderij < gallerij, rontonde < rotonde -> iets transparant maken dat het niet is. -> lexicalisatie: vast in de woordenschat vd taal, ze zijn geconsolideerd. MAAR: (nog) niet geconsolideerde woorden= woordinfecties: burgermeester, eengezinswoning, miniscuul, verschraald bier, inmens, gloedheet, scheldkarbonade, muisli, andernas, polshoogte, slachtboom  Transparantie en economie: Je n’ai pas dit ça. -> J’ai pas dit ça. Wandelaar, kunstenaar, dienaar… -> -aar: degene die de handeling uitvoert. MAAR: gijzelaar, martelaar= degende die de handeling ondergaat. -> transparant maken: gegijzelde vs. gijzelnemer = analogie, ook: Franse hoofdtelwoorden vs rangtelwoorden: deux vs second -> deuxième, trois vs tries -> troisième 21

-> interne en externe motieven gaan samen: ontlening en aanpassing aan het taalsysteem: Latijn ‘malum persicum praecoquum’=’vroegrijpe Perzische appel’ > Grieks ‘praikokia’ > Arabisch ‘barkoeka’: ‘al-barkoek’ > Spaans ‘albaricoque’ > Frans ‘abricot’ > Nederlands: ‘abrikoos’

8.3. Betekenisverandering Taalverandering niet enkel op vlak v klanken en vormen, ontstaan en ondergaan v woorden -> bestaande woorden kunnen doorheen de tijd andere betekenissen krijgen. Etymologie=onderzoek naar geschiedenis v woorden, naar de evolutie v woordbetekenissen en oorsprong v woorden: graag < gradig -> oorspronkelijke betekenis: begerig, gulzig, hongerig Verschillende types v betekenisverandering:  Betekenisverenging = betekenisspecialisatie: Er komt een kenmerk bij, vandaar specialisatie: de betekenis wordt verengt: Latijn ‘potio’ (drank) < Frans ‘poison’ (gifdrank) Engels ‘undertaker’ (ondernemer) < begrafenisondernemer Twee tendensen v connotatie: o Pejorisatie=negatieve connotatie: wijf: vrouw, nu: laagdunkend voor vrouw o Meliorisatie=positieve connotatie: slim: schuin/scheef/doortrapt, nu: verstandig 

Betekenisverruiming = betekenisveralgemening Veralgemening v specifieke betekenis -> betekeniskenmerken gaan verloren = betekenisverenging: Latijn ‘adripare’=aankomen aan de oever met boot < Frans ‘arriver’=aankomen in het algemeen



Betekenisoverdracht = betekenisovergang ~metaforisch taalgebruik: ‘blad’ (plant) < stuk papier, ‘lingua’ (tong) < taal

8.4. De socio –culturele dimensie van taalverandering Taalverandering gebeurt alleen als sprekers een verandering overnemen -> Prestige: bepaalde sprekers gebruiken prestigevarianten en anderen nemen dit uit sociologische redenen over: de ontwikkeling v ‘to do’ in 18e eeuwse Engels als hulpww -> verplicht in vragende en negatieve zinnen=gevolg v brieven v hogere klasse en briefromans; de uitspraak v het foneem /r/ door het hof in Frans sinds 17e eeuw-> eerst tongpunt-r, later en nu nog: ook huig-r Uitbreidingen vd woordenschat gaan gepaard met een streven naar taalzuivering= purisme:  Simon Stevin verrijkt Nederlands met nieuwe termen ipv Latijn: driehoek, vierkant, meetkunde  Fins voor computer: ‘tietokone’=kennismachine  Chinees voor computer: ‘dian-nao’=elektrische hersenen  Ijslands voor verrekijker: ‘sjónauki’=die het zien vermeerdert; radio:’útvarp’  Nederlands voor horrorfilm: gruwelfilm

22

9. Het schrif Weerspiegeling van taalvariatie in de verscheidenheid van typen schrift.

9.1. Verscheidenheid in de relatie tussen taal en schrif Verschil tussen letter en klank ! < niet hetzelfde Er is geen 1 tot 1 relatie tussen letter en klank Talen die deze relatie wel hebben, hebben een soort fonetisch schrift. Bv. turks = fonetisch transparant >< niet- fonetisch transparant = engels (vele klanken) 3 typensystemen:  Logografisch: 1 symbool per woord/morfeem  Syllabair: 1 symbool per lettergreep  Alfabetisch: 1 symbool per klank Medeklinkerschrifen: fonetische schriften die alleen maar tekens hebben voor medeklinkers Schrijfrichtingen  Van links naar rechts  Van rechts naar links  Combinatie van rechts en links: boustrofedon + boustrefedon met omkering  Van boven naar onderen  Van onder naar boven

9.2. Evolutie en verschillende typen van schrif Ons huidig schrift is een lang historisch proces: Pictogrammen (tekeningen – nog geen schrift!)  logogrammen (woorden)  syllabogrammaen (lettergrepen)  fonogrammen (klanken) Stijgende economie ! Niet verwarren: Ideogram: universeel teken dat staat voor een niet-talig concept (bv. @) Cryptogram: teken opgesteld om in geheim schrift iets over te dragen Logogram: symbolen voor taalspecifieke inhouden Figuratief > willekeurig/conventioneel Oorsprong vh schrift  4 oorsprongsgebieden  Soemerië en mesopotamië  Egypte (hiërogliefen)  China (oorspronkelijk pictografisch)  Midden-Amerika (Maya- hiërogliefen) Stijgende arbitrariteit ! Oorsprong in Syllabus: Griekse alfabet is eerste volledig, fonetische schrift of volwaardige alfabet Schrift vindt niet enkel oorsprong in iconische tekens (pictogrammen) maar ook in iconische voorwerpen = tokens 23

Fonotisatie: overgang v iconische naar fonetische tekens Acrofonisch: de naam begint met de klankwaarde vd letter Neurologie en schrift: onderzoek naar schriftverwerving Ontcijfering: matrix van mogelijkheden Lineair B – Michael Ventris

3. Taal en denken 24

10. De rol van de taal ter discussie 2 extreme standpunten:  Taal is van principeel belang voor ons denken. Denken is ongestructureerd zonder taal  Taal heeft geen belang bij ons denken Antieke Griekenland  Heraclitus: eendezelfde ‘logos’ ligt aan de grondslag van ons zijn, denken en taal onze taal weerspiegelt direct wat je in de werkelijkheid vindt.  Parmenides: taalscepticisme ‘Er is’.. al de rest is leugen Hij verdoemd ons tot zwijgen  Plato: eerste traktaat over taalfilosofie > Cratylus: zijn de woord...


Similar Free PDFs