Samenvatting dierkunde PDF

Title Samenvatting dierkunde
Author Jelle Sterckx
Course Dierkunde
Institution Odisee hogeschool
Pages 60
File Size 3.5 MB
File Type PDF
Total Downloads 32
Total Views 148

Summary

niet alles...


Description

Les 1 Creationisme = scheppingsverhaal. Zondeval: adam en eva eten verboden fruit, worden verbannen uit paradijs. Ark van noah: wereld wordt overspoeld, noah moet zeven paar van alle reine dieren en een paar van alle onreine dieren meenemen op ark. Toren van babel: mensen maken een toren om bij god te zijn, god vind niet leuk en vervloekt de mens met babylonische spraakverwarring waardoor ze elkaar niet meer verstaan.

Intelligent design: theorie dat bepaalde functies van het universum en levende wezens het werk is van een intelligente ontwerper.

Leer van Aristoteles: er zijn bloedhebbende en bloedloze dieren. Bloedloze: inktvissen, schalldieren, insecten, schelpdieren Bloedhebbende: levendbarend en eierleggend Levendbarende: viervoeters, pootloze, gevleugelden Eierleggende: geschubden, vogels en vissen Aristoteles’ belangrijkste geschriften: historia animalium, partibus animalium, motu animalium en incessu animalium. Aristoteles’ indeling werd gehandhaafd voor tweeduizend jaar totdat Linnaeus (1707-1778) een nieuwe classificatie van dieren en planten introduceerde.

Generatio Spontanea= ontstaan van leven uit niet levende stoffen. Italiaanse arts Redi Francesco (1626-1697- weerlegde deze theorie mhv een experiment. ( hij vulde een paar potten met vlees en dekte een paar ervan af. Alleen in de niet afgedekte potten kwamen maden.) Fransman Louis Pasteur (1822-1895) scheikundige en microbioloog. Ontdekte dat micro-organismen zoals bacteriën en schimmels verantwoordelijk waren voor ziektes en dat die in de lucht zaten, niet in rottende stoffen. Men geloofde tot deze ontdekking dat bacteriën vanzelf ontstonden. Hij deed een experiment waar hij iets verwarmde en na verhitting was er geen sprake meer van de generatio spontanea, want door berhitting worden bacterien gedood (pasteuriseren). Men geloofde hem eerst niet, tegenstanders beweerde dat Pasteur niet eerlijk had gewerkt omdat hij als katholiek tegen de generatio spontanea was.

Fixisme Het onveranderlijk zijn van alle plantensoorten. Carolus Linnaeus (1707 – 1778) biologische nomenclatuur Taraxacum officinale L. = wetenschappeiljke naam van paardenbloem (L. verwijst naar Linnaeus) Het onveranderlijk zijn van alle diersoorten Carolus Linnaeus – Felis catus L.

Catastrofetheorie van Cuvier Georges Cuvier (1769 – 1832): grondlegger paleontologie Catastrofen vormt verklaring voor uitgestorven soorten en ‘nieuwe’ schepping. Opvatting die stelde dat elk tijdperk wordt afgesloten door catastrofale vernietiging waarna een hernieuwde schepping plaatsvond. Paleontologie = wetenschap die fossiele resten.sporen van organismen bestudeert om adh daarvan de aard en evolutie van het leven op aarde in het geologisch verleden te reconstrueren. Probeert ook de verwantschap van nu levende organismen met uitgestorven soorten vast te stellen.

Lamarckisme Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829) Kenmerken die ouders verwerven worden doorgegeven aan het nageslacht. Ook bekent als erfelijkheid van verworven kenmerken of zachte evolutie. Maakte deel uit van de theorie over biologische evolutie, voorgesteld door Jean-Baptiste.

Evolutie: Charles Darwin (1809 – 1882) “on the origin of species by means of natural selection”. Grondlegger biologisch denkkader: soorten zijn NIET onveranderlijk en gaan in de loop der tijd over in nieuwe soorten. Tegenhanger van het creationisme. Darwinisme: theorie van charles Darwin De naar charles darwin genoemde leer die de ontwikkeling van de soorten (evolutie) ziet als de uitkmst van onderlinge strijd om het bestaan tussen de individuen binnen een soort, waardoor de best anngepasten overleven. De leer is gebaseerd op drie vooronderstellingen: de overproductie van nakomelingen, de geleidelijke verandering van de soorten en de erfelijkheid van de eigenschappen. Het darwinisme gaat er bovendien van uit dat de evolutie zich niet volgens een vooropgezet plan voltrekt, maar geregeerd wordt door toeval (toevallige mutaties in het genetisch materiaal). Hierdoor is darwinisme een concurrent van het fundamentalistische christendom.

Feiten: - Ieder organisme peoduceert meer nakomelingen dan er uiteindelijk in leven blijven - Normaal blijft de populatiegrootte constant - De hulpbronnen zijn onvoldoende voor alle nakomelingen - Ieder individu is uniek en verschilt van de anderen (variatie) - Sommige individuele variaties zijn erfelijk

Conclusies: - Struggle for life - Natural selection Dit kan na vele generaties aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Nu: neodarwinisme

Neodarwinisme: Gregor mendel (1822-1884) darwinisme gecombineerd met erfelijkheidsleer van gregor mendel en de populatiegenetica.de centrale opvatting van het neodarwinisme is dat de combinatie van mutatie en natuurlijke selectie de drijvende kracht is achter evolutie. Vier wetten: Uniformiteitswet: als je twee raszuivere individuen (die maar één kenmerk verschillen) met elkaar kruist, dan zijn de F1- nakomelingen onderling identiek. Dominantiewet: Alle individuen uit de eerste generatie vertonen hetzelfde kenmerk als het kenmerk van één van beide ouders (P-generatie). Splitsingswet: bij onderlinge kruising van individuen uit de eerste uniforme generatie krijg je nakomelingen met verschillende genotypen. Daarbij komen de kenmerken in een vaste getalverhouding tot uiting 3:1 bij dominant-recessieve overerving en 1:2:1 bij partiële of codominantie. Onafhankelijkheidswet (reciprociteitswet): de verwchillende kenmerken worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd (indien ze op verschillende chromosomen liggen. Evolutie Fenotype = hoe een dier eruitziet Genotype = oe het erfelijke materiaal van een dier eruitziet. Veranderingen in het genotype zijn overerfbaar Zware concurrentie in de natuur, survival of the fittest. De omgeving bepaalt welke individuen het best aangepast zijn = natuurljke selectie. Biologie = toxicologie + dendrologie (houtachtige planten) + plantkunde + dierkunde + paleontologie (fossielen) + microbiologie + celleer + anatomie + morfologie + embryologie + bacteriologie + virulogie + immunologie (afweer) + genetica + fysiologie + gedragsleer Soort Morfologisch soortconcept Morfologie = vorm, uiterlijk

Morfologische soort = een verzameling organismen die een vergelijkbare specifieke vorm hebben. Men onderscheidt bijvoorbeeld een eend van een kip omdat ze (onder andere) verschillende gevormde snavels hebben en de eend ook zwemvliezen heeft. Biologisch soortconcept (Mayr) Is een verzameling organismen die onder natuurlijke omstandigheden tot voortplanting komt en daarbij vruchtbare nakomelingen kan produceren. Dit is meestal de nuttigste definitie voor wetenschappers die zich met levende gewervelde dieren bezighouden zoals zoogdieren, vissen en vogels. Populatie = groep individuen van zelfde soort in bepaald gebied die een voortplantingsgemeenschap vormen. Groepen van natuurlijke populaties die potentieel onderling kunnen voortplanten, en die reproductief geïsoleerd zijn van andere populaties. Populatie = functionele biologische eenheid  anders geformuleerd: organismen die zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen produceren. (wat als je reproductief gedrag niet kent (fossielen) (wat als ze onderling theoretisch wel kunnen voortplanten maar niet in de praktijk? (allopatrische populaties) Wat als sommige nakomelingen wel, soms niet vruchtbaar zijn (paard x ezel) Wat als individuen zich asexueel voortplanten? Allopatrische populatie = niet in hetzelfde gebied. Sympatrische populatie : wel in hetzelfde gebied. Hybriden: ezelhengst+paardenmerrie = muildier, paardenhengst+ezelmerrie=muilezel Fyogenetisch soortconcept Fylogenetisch of evolutionaire soort is de kleinst mogelijke verzameling van organismen met een gemeenschappelijke voorouder. De soort heeft een afstammingslijn die in tijd en plaats verschilt van andere afstammingslijnen. Verschillen in dna Indien grote verschillen dan verschillende soort Indien kleine verschillen dan dezelfde soort. Voor iedere soort wordt karakteristiek deel DNA bepaald. Dit kan vergeleken worden met onbekend dNA staal om te identificeren of verwantschap te bepalen. Systematiek: naamgeving Carolus Linnaeus (18de eeuw) Binominaal systeem (binaire naamgeving) Vb: homo sapiens Classificatieniveaus: - Rijk (regnum) o Stam (phylum)  Klasse  Orde

o Familie  Genus  Soort King(rijk) Philip’stam) came(klasse) over(orde) for(familie) good(genus) soup(soort) Stam en familienaam er nadien bijgevoegd Genus = geslacht NIET man/vrouw Soortname, schrijf je in cursief

De ‘big nine’ Meer dan 95% van de diersoorten behoren tot 9 stammen of 9 Phyla.

Wat is een dier? Meercellig (vs eencellig en virussen) Eukaryoot (vs prokaryoot) Heterotroof (vs autotroof) organismen geen cellwand http://www.bioplek.org/animaties/celtotaal/celstart.html oefenen om bouw en functies van organellen te herhalen.

Cellen kun je onderverdelen in: Prokaryoten: bacterien. Deze cellen hebben circulaire chromosomen in het cytoplasma en ze hebben geen organellen zoals de celkern, mitochondria, plastiden, vacuole en vesicles. Eukaryoten: planten, dieren, schimmels en algen. Deze cellen hebben wel organellen als celkern en mitochondria. Daarnaast hebben plantencellen en schimmels een celwand. Ook hebben plantencellen plastiden zoals chloroplasten (bladgroenkorrels) en een vacuole.

Alle meercellige organismen + protisten => eukaryoot. De meeste eencelligen = prokaryoot.

De organellen van een dierlijke cel

Het regelcentrum van de cel waarin DNA, de drager van erfelijk materiaal, ligt opgeslagen. In de celkern ligt 2 meter DNA stevig opgerold en veilig opgeslagen. Kopietjes van het DNA worden via openingen in het celkernmembraan naar de celvloeistof gestuurd. Deze kopietjes dienen als recept voor de aanmaak van eiwitten die belangrijk zijn voor alle processen in de cel. Tijdens de celdeling is de kluwen opgerold DNA zichtbaar als x-vormige chromosomen.

het kernlichaampje (nucleolus). Hierin liggen de genen voor de aanmaak van de ribosomen (zie ook paragraaf 2.2.4).

Blaasje waar celafval wordt afgebroken Bij veel celprocessen komen afvalstoffen vrij die schadelijk kunnen zijn voor de cel. Om deze stoffen kwijt te raken moet de cel dit afval effectief verwerken. Er is dus een afvalverwerkingsinstallatie nodig in de cel waar deze stoffen onschadelijk gemaakt worden, het lysosoom. Bouw Het lysosoom is een bolvormig blaasje, omgeven door een membraan. Om celafval af te kunnen breken smelt het lysosoom samen met een afvalblaasje, verandert het van vorm en kan het groter worden. Functie Blaasjes die kapotte celonderdelen, celafval of bacteriën bevatten, smelten samen met het lysosoom voor de afbraak van hun inhoud. Speciale eiwitten in het membraan van het lysosoom zorgen voor een verlaging van de zuurgraad, met als gevolg dat afbraakeiwitten worden geactiveerd voor een snelle afbraak van de afvalstoffen.

Vacuole Belangrijke opslagplaats voor bouwstenen van de cel Niet alle beschikbare bouwstenen in de cel hoeven direct te worden gebruikt. Er is dus een opslagplaats nodig om reservevoorraden in te bewaren, de vacuole. Bouw De vacuole is een met vocht gevuld blaasje. Het wordt door een membraan gescheiden van de celvloeistof. Functie De vacuole dient voor opslag van reservevoorraden van de cel. Een menslijke cel bevat echter weining vacuoles. De meeste stoffen liggen opgeslagen in de celvloeistof, het cytoplasma.

Energieleveranciers van de cel Voor de uitvoering van alle celprocessen is energie nodig. Het mitochondrion is de energiecentrale van de cel, waarvan er honderden in iedere cel voorkomen. In het mitochondrion worden suikers en ander brandstoffen stapsgewijs afgebroken waarbij energie vrijkomt. Bouw Het mitochondrion is ovaal van vorm en bestaat uit een buiten- en binnenmembraan. Het buitenmembraan omvat het binnenmembraan, dat dankzij instulpingen een sterk vergroot oppervlak heeft. Tussen de instulpingen van het binnenmembraan bevindt zich de matrix de vloeistof waarin de brandstoffen worden afgebroken. Energieleveranciers van de cel. Een mitochondrion haalt energie uit koolhydraten en vetzuren door ze af te breken. Energie die zo vrijkomt wordt voor tal van processen in de cel gebruikt. De afbraak van koolhydraten en vetzuren levert daarnaast ook nuttige bouwstenen op voor onderdelen van de cel.

Een omhulsel van de cel, bestaande uit de bouwsteen van de membraan, twee lagen fosfolipiden, met daarin eiwitten. De fosfolipiden hebben een hydrofiele kop en een hydrofobe staart. De membraan selecteert welke stoffen de cel in kunnen en niet. Ook alle celorganellen zijn omgeven door een membraan met dezelfde opbouw.

Driedimensionale voorstelling van een centriool. Diameter 150 nm, lengte 300 à 500 nm Een centriool is een organel zonder membraan dat voorkomt in alle dierlijke cellen, altijd twee per centrosoom. Hierbij staat het ene centriool loodrecht op het tweede. Het voorkomen van centriolen loopt terug tot bij de gisten (onder andere Saccharomyces cerevisiae), bij cellen van hogere planten worden centriolen niet aangetroffen. Centriolen spelen een belangrijke rol bij de celdeling, hierbij verdubbelen ze zich en begeven zich elk naar een tegenovergestelde kant van de cel. Van hieruit kunnen ze elk, met behulp van de eiwitdraden, de helft van de 2n chromosomen (dus n paar chromosomen, bestaande uit vier maal zoveel chromatiden) afzonderen, waarna de cel zich kan delen en de moedercel twee dochtercellen voortbrengt.

Een centriool heeft de vorm van een cilindertje, opgebouwd uit negen groepjes van drie microtubuli (buisjes) die gerangschikt zijn als de schoepen van een watermolen. De centriolen kunnen ook orgaantjes bevatten die de trilharen (ciliën) en zweepstaartjes (flagellen) aanmaken. Trilharen vindt men onder andere in het slijmvliesvan de luchtpijp. Zweepdraden zijn de 'staartjes' aan de mannelijke zaadcellen. Trilharen en zweepstaartjes komen verder voor bij veel eencellige organismen. Men vermoedt dat centriolen overblijfselen zijn van spirocheten, die door endosymbiose zijn opgenomen in de cel.[1]

Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een netwerk van membranen dat gelegen is in het cytoplasma van een cel. Het bestaat uit twee dicht tegen elkaar liggende membranen waartussen holten en kanalen worden gevormd. Het is afgescheiden van de rest van de cel door een membraan met dezelfde structuur als het celmembraan. Het ER is te onderscheiden in: het ruw endoplasmatisch reticulum en het glad endoplasmatisch reticulum. Het ruw ER herbergt de ribosomen en heeft daardoor een belangrijke rol in de eiwitsynthese in de cel. Het glad ER dient (voornamelijk) om stoffen vanuit het ruw ER te vervoeren naar het Golgi-systeem.

Het ribosoom is een complex van eiwitten en RNA ketens in de cel dat heel belangrijk is voor de opbouw van eiwitten. Ribosomen bestaan uit twee delen, een groot en een klein deel. Het ribosoom bevindt zich in het cytoplasma van de cel, is aanwezig op ruw endoplasmatisch reticulum en op het kernmembraan.

Het Golgi-systeem bestaat uit een stapel platte blaasjes met enige ruimte ertussen. In het Golgi-apparaat worden de producten afkomstig van het ER omgebouwd en opgeslagen, om dan later naar andere bestemmingen verscheept te worden. Het is niet verwonderlijk dat vooral de cellen van secretie-organen bijzonder veel golgi-systemen bezitten.

zorgt voor de structuur en vorm van de cel, opgebouwd uit dikkere en dunnere microfibrillen en microfilamenten. Het cytoskelet zorgt voor het vervoeren van blaasjes met enzymen en voedsel en voor het vervoeren van andere celorganellen door de cel.

Les 2 Eerste dieren: ontstonden ongeveer 575 miljoen jaar geleden. Er ontstonden onder andere: - Sponzen - Holtedieren (bv kwallen) - Platwormen - Weekdieren (bv inktvisssen) - Geleedpotigen (bv trilobieten) - Stekelhuidigen (bv zeesterren) Landplanten ontstonden ongeveer 500 miljoen jaar geleden, samen met de eerste gewervelde dieren (vissen) 45à miljoen jzzr geleden ontstonden de eerste land-dieren Voornamelijk geleedpotigen Werden snel gevolgd door werveldieren (amfibieen en reptielen) Ammonieten ontstonden 425miljoen jaar geleden. Leefden in zeeen. Stierven samen met de dinosauriers uit. 225 miljoen jaar geleden ontstonden de dinosauriers. Tegelijk eerste vogels en zoogdieren. 65 miljoen jaar geleden storven alle dinosauriers. Vogels enn zoogdieren overleefden en kwamen goed tot ontwikkeling hierna. Uitgestorven door meteoriet. Maakte de aarde jarenlang koud en donker. Eerste mensachtigen ontstonden 4 miljoen jaar geleden. Eerste primitieve mens ongeveer 1,5 miljoen jaar geleden. Alle nu levende mensen hebben een gemeenschappeljke voorouder die 150.000 jaar geleden in Afrika leefde. Soorten met een gemeenschappelijke voorouder vertonen verwantschap. (ze lijken meer op elkaar dan op andere organismen) In een stamboom van leven kun je over verschillende soorten organismen de info over hun ontwikkeling en verwantschap terugvinden. Grondleggers: -

Aristoteles (384-322 voor christus) theorie geldig tot in de 19e eeuw Scala naturae (ladder van het leven) Rangschikking van het leven van simpel naar complex Elke soort is permanent, perfect en onveranderlijk

-

Carolus Linnaeus (1707-1778) Species plantarum, 1753, Systema naturae, 10e druk, 1758 Binomiale systeem (binaire naamgeving) Soort => geslacht =>familie => orde => klasse => phylum => rijk Leven = plantenrijk + dierenrijk

-

Charles Darwin (1809-1882) Evolutietheorie (natuurlijke selectie) Evolutie heeft geen doel

-

Mendel (1822-1884) Bestudeerde in het klooster door middel van kweekproeven de overerving van eigenschappen van onder andere erwten en stelde een theorie op over hoe eigenschappen zich gedragen bij overerving en kruising. Hij ging er hierbij van uit dat de eigenschappen van gameten kunnen worden beschouwd als vaste eenheden, en dat de combinatie van twee van die eenheden zou bepalen wat voor eigenschap er tot uitdrukking zou komen. Vijf rijken systeem (Whitakker 1969) In deze indeling werd onderscheid gemaakt in planten, dieren en schimmels (als grote groepen meercellige organismen) protisten en moneren. De protisten waren alle eukaryote organismen (eukaryoot = cellen met een celkern) die niet te plaatsen waren in het planten-, dieren- of schimmelrijk, de moneren waren alle organismen die cellen hadden zonder celkern (prokaryoten). Plantae Fung i

Animalia Protista Alle organismen die niet behoren tot de prokaryoten, zwammen, planten en dieren Kunnen autotroof of heterotroof zijn Hebben een duidelijk afgebakende celkern.

Monera Prokaryoot, eencellig 0,2 – 5 micrometer. Autotroof of heterotroof of beiden. Onderverdeling in blauwvieren en bacteriën Blauwwier = autotrofe moneer, bevat bladgroen Bacterien: verschillende vormen mogelijk: - Bolvormige = coccen - Langwerpige=bacillen - Gekrulde=spyrillen - Kommavormige=vibrionen (dikwijls de oorzaak van

vervelende ziekten bv: Longontsteking, Difterie, Druiper, Kinkhoest, Melaatsheid, Pest, Tetanus, Tuberculose,...

De laatste 30 jaar is het duidelijk dat dit vijf-rijken-schema niet goed genoeg is om alle diversiteit in de wereld weer te geven, er zijn bijvoorbeeld meerdere typen bacteriën, de eubacteriën en de archaebacteriën, die zo wezenlijk van elkaar verschillen dat ze niet bij elkaar in een groep horen. Het rijk Monera (eencellige prokaryoten) is daarom tegenwoordig verder opgedeeld en als rijk opgeheven. En ook het rijk Protista (eencellige eukaryoten) is geheel opgeheven, omdat het op basis van nieuwe gegevens, vooral DNA-gegevens, onderverdeeld zou moeten worden in heel veel nieuwe rijken. Tegenwoordig weet men, dat de meeste diversiteit bij de eukaryoten te vinden is bij de protisten en daarom vinden veel wetenschappers het een slecht idee om al die diversiteit in één rijk te plaatsen. Zo ontstond een heel nieuw systeem met drie domeinen als hoogste indelingseenheid (zie afbeelding 9). Alhoewel er dus allerlei nieuwe rijken zijn voorgesteld, is er nog geen definitieve nieuwe indeling van de verschillende rijken. Alleen de schimmel...


Similar Free PDFs