Argumentatieanalyse samenvatting PDF

Title Argumentatieanalyse samenvatting
Author Pauline Vanderstraeten
Course Nederlands Taalstructuren: Tekst & Genre
Institution Universiteit Gent
Pages 15
File Size 460.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 35
Total Views 156

Summary

notities les argumentatie...


Description

Argumentatieanalyse Structuur van de les : Meeste begrippen staan ook in handboek Presentatie komt helemaal niet overeen met handboek Leerstof : handboek + presentaties 5/20 : theorie 15/20 = oefeningen

1. Achtergrond I.

Klassieke Oudheid

Argumentatieleer is een combinatie van 2 onderdelen : -

Retoriek = negatieve bijklank; ornamenten = manieren hoe je teksten kunt opkrikken met overtuigingskracht; studie van hoe een debat, argument moet opgebouwd worden volgens morele waarden; welke structuur en volgorde Retoriek :  Logos = inhoud van de argumenten; manier waarom argument en standpunt zich tot elkaar verhouden; publiek overtuigen met goede inhoud

LOGOS Syllogismen

Enthymemen

exempla

Een conclusie die je vormt op basis van 2 premissen : Permisse maior : veralgemening; de conditionele zin; de ‘als… dan…’ zin Minor : specifieker Er moet een soort van middenstuk zijn = een element van de maior en minor elementen moeten overlappen Is meestal onweerlegbaar; redeneringen die logisch geldig zijn en een standpunt in principe ‘waar’ kunnen maken = soort van syllogisme Verschil : mayor premisse is impliciet, verzwegen Is eerder waarschijnlijk; redeneringen die een standpunt niet waar, maar waarschijnlijk maken Deugdelijke voorbeelden die kunnen gebruikt worden om een bepaald standpunten te kunnen toelichten

 Ethos = manier waarop je overkomt; spelen met taal; mensen met je taalvaardigheid meenemen in je tekst; uitstraling van de spreker  Pathos = goede achtergrondkennis hebben van je publiek, kennis van de emotionele toestand van het publiek; emoties die de inhoud en vorm van een betoog oproepen Metafoor/analogie Enumeratie Climax/anticlimax Chiasme Retorische vraag

-

Opsomming (vaak 3ledig) Idée dat je naar een hoogtepunt toewerkt (moet niet perse op het einde) Kruisredenering ; jongens en meisjes, dames en heren Om structuur in hun redenering aan te brengen

Dialectiek = persuasietheorie = praktijkgedeelte van de retoriek; studie waarbij die theorie in de praktijk werd gebracht; geleer dom overtuigend te spreken; hoe wordt een argumentatie opgebouwd; wanneer is die moreel goed en niet goed?; het overtuigingsproces zelf staat centraal en niet de overtuigingsmiddelen De antecedens = de stelling die in de voorwaardelijke zin gebruikt wordt om de gebeurtenis in de consequens te laten uitvoeren 4 opties / 4 redeneervormen :  Geldige redeneervorm : Modus ponens : De antecedens wordt bevestigd = deugdelijk argument  Geldige redeneervorm : Modus tollens : De consequens wordt ontkend = deugdelijke argument  Ongeldige redeneervorm : Ontkenning van de antecedens = drogreden = standpunt dat niet met het juiste argument wordt bevestigd  Ongeldige redeneervorm : Bevestiging van de consequens = drogreden Dialectiek en retoriek ging vaak samen : je moest eerst en vooral weten wat een deugdelijk argument was en een drogreden. In de Middeleeuwen heeft de retoriek een negatieve bijklank gekregen. Dialectiek is vandaag de dag een domein dat de logica, de argumentatie achter iets in vraag te stellen; om onderzoekers te trainen om heldere argumenten op te zetten in hun onderzoek. II.

Pragmadialectiek

Frans van Eemeren : pragmadialectiek : theoretische en praktische dichter bij elkaar brengen : pragmadialectiek (pragmatiek = studie van taal in context) 2 onderzoekstradities :  Dialectica : oplossen van meningsverschillen door middel van een discussie

 Pragmatiek : analyse van taalgebruik; elke vorm van taalgebruik wordt beschouwd als een handeling (een belofte, een bevel, een bewering,…)  Zij gaan vooral beschrijven hoe argumentatie precies werkt bij taalhandelingen in de context van ‘geschilbeslechting’ = debat tussen personen; hoe wordt dat debat precies uitgewerkt? Welke taalhandelingen komen daarbij kijken? Geschilbeslechting = het oplossen van een geschil door middel van een discussie Ze hebben bijvoorbeeld ontdekt dat een debat/discussie bestaat uit 4 fasen :  Confrontatie : de 2 tegenpolen maken hun standpunten bekend  Opening  Argumentatie : de tegenpolen wegen hun standpunten en argumenten tegen elkaar af  Afsluiting Ze zijn veel bezig met de structuur Ze onderscheiden ook enkele discussieregels = stilzwijgende regels waaraan mensen zich lijken te houden in een debat (overzicht in handboek) Drogreden = overtreding van een regel 1

2

3

4

5

6

7

8

Vrijheidsregel

De discussianten mogen elkaar niet tegenhouden om standpunten, argumenten of twijfel naar voren te brengen. Verdedigingsplichtregel Een discussiant die een standpunt naar voren brengt, mag niet weigeren om dit standpunt, indien gevraagd, te verdedigen. Standpuntsregel Een aanval op een standpunt mag geen betrekking hebben op een standpunt dat niet werkelijk door de andere partij naar voren is gebracht. Relevantieregel Een standpunt mag niet worden verdedigd door nonargumentatie naar voren te brengen of argumentatie die geen betrekking heeft op het standpunt. Verzwegen-argumentregel Iemand mag de tegenpartij niet ten onrechte verzwegen argumenten toeschrijven of zich aan de verantwoordelijkheid voor een van zijn eigen verzwegen argumenten onttrekken. Uitgangspuntregel Iemand mag niet ten onrechte iets als gemeenschappelijk uitgangspunt presenteren of ten onrechte ontkennen dat iets een gemeenschappelijk uitgangspunt is Geldigheidsregel De redeneringen die in argumentatie als formeel geldig worden voorgesteld, mogen geen logische fouten bevatten. Argumentatieschemaregel Een niet door een formeel geldige redenering bewezen standpunt mag niet als afdoende verdedigd worden beschouwd als de verdediging niet plaatsvindt door middel van een geschikt argumentatieschema dat correct is toegepast.

9

Afsluitingsregel

10

Taalgebruiksregel

III.

Een niet-afdoende verdediging van een standpunt mag niet leiden tot het handhaven van dit standpunt door de protagonist en een afdoende verdediging van een standpunt mag niet leiden tot het handhaven van twijfel door de antagonist. De discussianten mogen geen formuleringen gebruiken die onvoldoende duidelijk of verwarrend dubbelzinnig zijn en ze mogen de formuleringen van de tegenpartij niet opzettelijk verkeerd interpreteren.

Stephen Toulmin

Argumentatieanalyse = liveversie van wat ST heeft bedacht  

 

Britse filosoof, politiek denken Had kritiek op de klassieke gedachte dat er zoiets bestaat als een algemene waarheid; absolutisme = het idee dat er zoiets bestaat als universele waarheden; Toulmin was daar niet van overtuigd : afhankelijk van de context waarin een debat gevoerd wordt, dat dat verschillende kon zijn Focus op argumentatie in een juridische context; wij gaan het ook toepassen voor andere contexten Meer een relativist

Stelling : De cursus N2TG moet wel digitaal doorgaan, want er kan tussen studenten niet voldoende fysieke afstand gegarandeerd worden. = standpunt komt overeen met het idee dat een persoon in zijn of haar hoofd gevormd heeft Standpunt is niet voldoende om iemand te overtuigen: argumenten zijn noodzakelijk Toulmin spreekt niet over argumenten maar over gegevens: Gegeven = een observatie die als functie heeft om dat standpunt te onderbouwen voegwoord omdat met elkaar te verbinden bijv ‘dus’, ‘want’ De rechtvaardiging = de logica/premisse die onderliggend is aan het verband tussen het gegeven en het standpunt (die logica wordt idealiter geformuleerd als voorwaardelijke zin) Als er niet voldoende fysieke afstand tussen studenten gegarandeerd kan worden, is het noodzakelijk dat een cursus digitaal doorgaat. De ondersteuning = de basis voor de rechtvaardiging (het is door de rector bepaald) Kracht- of de kansaanduider = geeft de sterkte van het standpunt weer (de mate van zekerheid waarmee een spreker/schrijver een stelling formuleert) : De noodzaak in S hierboven wordt met 100% overtuiging geformuleerd.

Toulmin goed kennen 3-tal zinnen + kort tekstfragmenten : schema op dia 22 kunnen maken: argumentatieschema kunnen maken = enkelvoudige argumentatie : met 1 argument die het standpunt onderbouwt  nood aan meervoudige argumentatieschema’s : meerdere gegevens worden gebruikt om een bepaald standpunt te ondersteunen (zie dia 23)

G = gegeven S = standpunt R = rechtvaardiging (als G dan S) O = ondersteuning (waarop de rechtvaardiging is gebaseerd) K = kracht- of kansaanduider (geeft aan hoe ster het standpunt ervoor staat)

4 types meervoudige argumentatie : Nevenschikkende argumentatie (kennen)

Nevenschikkende afhankelijke argumentatie (kennen)

Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie (kennen)

Nevenschikkende cumulatieve argumentatie (kennen)

Onderschikkende argumentatie (kennen) Ketenargumentatie (NK)

 Nevenschikkende afhankelijke argumentatie We moeten wel pizza aan huis laten leveren, want we hebben niets in huis en alle restaurants zijn gesloten. 1 standpunt + 2 argumenten = beide gegevens zijn nodig om dat standpunt kracht bij te bieden

 Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie Gegevens staan op zelfde niveau, MAAR het zijn onafhankelijke verwijzingen = elk gegeven is voldoende sterk om dat standpunt kracht bij te zetten.

 Nevenschikkende cumulatieve argumentatie 1 gegeven is niet voldoende om dat standpunt te ondersteunen, maar je kan gerust eentje laten vallen. Reeks van gegevens waarvan 1 gegeven niet voldoende is om dat standpunt te ondersteunen, maar waarvan niet noodzakelijk ALLE gegevens nodig zijn.

 Onderschikkende meervoudige argumentatie = ketenargumentatie = wanneer de conclusie die uit het eerste gegeven wordt getrokken, op zichzelf weer als argument fungeert voor het volgende standpunt De cursus N2TG moet wel digitaal doorgaan, want er kan tussen de studenten niet voldoende fysieke afstand gegarandeerd worden. De leslokalen zijn daar immers te klein voor. Standpunt Directe argument Extra gegeven

Examen : combinaties van de argumentatieschema’s : bijv : onderschikkende argumentatie met nevenschikkende cumulatieve argumentatie

2. Types van argumentatie Standpunten Descriptieve standpunten

Normatieve standpunten

Je zegt iets, je maakt een claim over iets; Je vertelt iets over de wenselijkheid van een gebeurtenis; goedheid of slechtheid uitspraak over de zekerheid dat iets gaat plaatsvinden op basis van iets wat he hebt van een persoon; voor- of nadeel waargenomen Ondersteunt door descriptieve vormen Ondersteunt door normatieve vormen van van argumentatie argumentatie Kunnen beide door ongebonden types van argumentatie ondersteund worden 3 types van ongebonden argumentatie : - Voorbeelden - Analogie - Autoriteit Beide standpunten worden met verschillende types van argumentatie verbonden 1) je hebt of een normatief SP (waardeoordeel) of een descriptief SP (iets moet gebeuren) 2) je hebt normatieve argumentatie (die gebruik je voor normatieve SP'en), je hebt descriptieve argumentatie (die gebruik je voor descriptieve SP'en) en ongebonden argumentatie (die kun je bij descriptieve én normatieve SP'en gebruiken)

Centraal standpunt = iets wat je in vraag zou moeten stellen en je argument moet eigenlijk een antwoord op die vraag kunnen bieden Oefening 1a pagina 23 : zin 1 = centraal standpunt Zin 2 en 3 bieden datamateriaal om die overtuiging kracht bij te zetten Oefening 1c : geen argumentatie (is dat echt wel zo?) In totaal 9 types standpunten kunnen herkennen: Examen : als we een argumentschema gaan opstellen en er komen standpunten in voor dan moeten we ook aangeven over welk type standpunt het gaat

I.

Descriptieve argumentatie = overtuigingen die te maken hebben met het feit of iets waar, of zeker is; formuleringen die te maken hebben met een zekerheid of een waarschijnlijkheid; gebaseerd op iets wat je voelt, ziet

Mijnheer Vertommen zal wel spoedig pauze geven, want het is 14u15 op mijn horloge.  Argumentatie ter voorspelling : je voorspelt dat een bepaalde gebeurtenis gaat plaatsvinden; die voorspelling gebeurt op basis van een andere gebeurtenis die plaats vindt; op basis van iets wat je waarneemt Causaal verband  Argumentatie ter verklaring : op basis van een observatie kan je aangeven wat er eerder gebeurd is; je kan er een verklaring voor geven; welke gebeurtenis ligt aan de oorzaak van je waarneming. Causaal verband tussen beide elementen. Het heeft erg geregend, want er zijn veel plassen op de straat.  Niet-causale regelmaat Mijnheer Vertommen is goedgezind, want hij heeft zijn lichtblauwe trui weer aan. Toevallige associatie; geen causaal verband : hij is niet enkel goedgezind omdat hij een blauwe trui draagt = geen oorzaak-effect relatie; 2 gebeurtenissen die toevallig met elkaar gepaard gaan

II.

Normatieve argumentatie = standpunten waarbij een bepaalde persoon gaat claimen dat iets slecht is, goed is of wenselijk of noodzakelijk is. (vaak met ‘moeten’ uitgedrukt); op basis van bepaalde normen  Op basis van waarderingsregel : bepaalde eigenschap toeschrijven aan iemand; je uit een bepaalde evaluatie van een persoon en je geeft 1 of meerdere verwezenlijkingen van die persoon die dit kunnen bevestigen.  Op basis van gedragsregel : komt neer op het feit dat wanneer een bepaalde gebeurtenis plaatsvindt, dan is een andere gebeurtenis legitiem of noodzakelijk Mijnheer Vertommen moet nu echt wel pauze geven, want het is 14u15 op mijn horloge.  Op basis van voor- of nadeel

III.

Ongebonden argumentatie = argumentatiestructuren die zowel bij descriptieve en normatieve kunnen voorkomen; voorbeelden, analogieën, of autoriteiten  Voorbeelden : je maakt veralgemening en bevestigd dit met voorbeelden; hoe meer voorbeelden je hebt hoe sterker de veralgemening: gebruik van te weinig voorbeelden = drogreden  Analogie : Mijnheer Vertommen zal om 14u15 een pauze geven, want hij deed dat ook in de cursus ‘Schriftelijke taalvaardigheid’.  Autoriteit : iets gebeurt, vindt plaats; waarom? Omdat een bepaalde persoon met een autoriteitsstatus dat heeft gezegd

Samenvatting : Descriptieve argumentatie Ter voorspel ling

Ter Niet verklar regelm ing aat

Normatieve argumentatie (noodzaak, legitimiteit) waarderings gedragsr voor regel egel -of nad eel

Ongebonden argumentatie Voorbeel Analo den gie

autorit eit

3. Drogredenen = er is iets mis in de relatie tussen je gegeven en je standpunt: je gegeven leidt niet op een logische manier tot je standpunt

Causale drogredenen

Normatieve drogredenen

Ongebonden drogredenen

Argumentum ad consequentiam Post hoc ergo propter hoc

Monopolienorm

Overhaaste generalisatie

Hellend vlak Vals dilemma

Valse analogie Argumentum ad verecundiam  Causale drogredenen : terug te vinden bij descriptieve argumentatie  Argumentum ad consequentiam : Eigenlijk een vorm van ‘wishful thinking’ : op basis van de wenselijkheid van een gevolg volgt een conclusie/standpunt over de waarschijnlijkheid van de oorzaak (bijv : zullen drukt waarschijnlijkheid uit)  Post hoc ergo propter hoc : je suggereert een causaal verband tussen 2 gebeurtenissen waartussen geen causaal verband tussen staat  Normatieve drogredenen : terug te vinden bij normatieve argumentatie  Monopolienorm : de goede of slechte waardering van een persoon of object is op te weinig criteria gebaseerd Bijv : Mijnheer Vertommen is een slechte docent, want hij respecteert de pauzes niet  het feit dat hij de pauzes niet respecteert is een te zwak argument om aan te tonen dat hij een slechte docent is  Hellend vlak : je wijst een bepaalde actie af op basis van de nadelige gevolgen die die actie heeft.  Vals dilemma : je laat je luisteraar kiezen tussen 2 situaties die een negatief effect veroorzaken  dit leidt tot een negatieve waardering; kiezen tussen 2 negatieve dingen (‘pest en cholera’)  Ongebonden drogreden : bij descriptieve en normatieve argumentatie terug te vinden

  

Overhaaste generalisatie : obv 1 voorbeeld maak je een veralgemening < stereotypering Valse analogie : ‘appelen met peren vergelijken’ : je gaat ervan uit dat 2 situaties voldoende gelijkaardig zijn, maar is dat wel zo ? Argumentum ad verecundiam : je geeft een foutieve autoriteit

2 rechtvaardigingsdrogredenen :  Non sequitur : Het standpunt wordt door een irrelevant gegeven ondersteund.  Petitio principii of cirkelredenering : het standpunt en het gegeven drukken hetzelfde uit

4. Stappenplan STAP 1 : Identificeer het centrale standpunt in het betoog.  Via de koppen, subkoppen  Lead = onder de kop en de subkop  Opmaak  Voorkeursposities alinea Hulpmiddelen om het standpunt of argument te vinden

Standpunt herkennen

Argument herkennen

Signaalwoorden : dus, kennelijk, kortom, daarom, concluderend, mijn conclusie, volgens mij X dus Y Y = standpunt Politieke context : wat er niet of wel moet gebeuren Ethische context : wat moreel (on)aanvaardbaar is Juridische context : wat (on)wettig is S : advies  A : voor- en nadelen S : waardeoordeel  A : eigenschappen van een object Je kan er ‘dus’ voor zetten

Signaalwoorden : want, immers, omdat, dat blijkt uit Bij een waardeoordeel : eigenschappen van het te beoordelen object = argumenten X dus Y X = argument

Er is enkel sprake van een standpunt als dit in vraag te stellen is EN als er een antwoord te vinden is in de tekst STAP 2 : identificeer de argumenten en evt. substandpunten STAP 3 : relatie tussen standpunten en argumenten in kaart brengen Standpunt en Gegeven : verplicht aanwezig in model van Toulmin R, O en K : enkel opnemen als ze expliciet in je tekst zitten

R : als G dan S O : versterkt de relatie tussen S en G; zegt iets over S en G K : duidt aan hoe zeker de auteur is van wat hij zegt vul het Toulminschema aan en schrijft het uit, licht het toe STAP 4 : evalueer de argumentatie algemeen: 3 delen :  Zijn er voldoende gegevens ? zijn de gegevens aanvaardbaar en voldoende onderbouwd? Worden alle gegevens gebruikt die je kan bedenken ? zijn ze geloofwaardig?  Is de rechtvaardiging aanvaardbaar? Relevant en voldoende?  Is alle beschikbare info in de argumentatie benut? Beschik je zelf over extra informatie die de gegeven argumenten of het standpunt meer of minder aannemelijk maakt?  Zijn er algemene drogredenen? Non sequitur (gegeven heeft niets te maken met standpunt) en petitio principii (gegeven en standpunt drukken hetzelfde uit) STAP 5 : evalueer de argumentatie specifiek : Descriptieve argumentatie (een actie die zal, moet gebeuren)   

Voorspelling Verklaring Niet-causale regelmaat : 2 dingen gaan vaak samen, maar het ene is niet perse de oorzaak voor het andere

 Drogredenen : - Argumentatie ad consequentiam - Post hoc ergo propter hoc Normatieve argumentatie   

Waarderingregel Gedragsregel Voordeel/nadeel

 Drogredenen : - Monopolie - Hellend vlak - Vals dilemma Ongebonden argumentatie   

Voorbeelden Analogie Autoriteit

 Drogredenen : - Overhaaste generalisatie - Valse analogie - Argumentum ad verecundiam Voordat een specifieke evaluatie mogelijk is, moet je eerst weten over welk soort argumentatie het gaat. Altijd kort uitleggen waarom iets een drogreden is  Welke schakels zijn verdacht of kloppen niet ? van welke soort argumentatie wordt bij deze schakels gebruik gemaakt ?  Herken je in deze schakels een drogreden ?  Zijn er andere zwakke plekken in het betoog die je kan aanstippen ? (specifieke evaluatievragen : zie HB) STAP 9 : eindconclusie

Instapoefeningen Argumentatieanalyse 1. Post hoc ergo propter hoc : de bever legt een causaal verband tussen 2 dingen die niet met elkaar verbonden zijn 2. Hellend vlak : het nadeel van iets wordt heel sterk overdreven 3. Overhaaste generalisatie 4. Argumentum ad ...


Similar Free PDFs