samenvatting AFP3 PDF

Title samenvatting AFP3
Course Anatomie, fysiologie en pathologie 3
Institution Thomas More
Pages 78
File Size 1.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 25
Total Views 146

Summary

samenvatting AFP3...


Description

Samenvatting anatomie, fysiologie en pathologie 3

Hoofdstuk 1: Cardiovasculaire en hematologische aandoeningen 1. Anatomie en fysiologie 

Cardiovasculair stelsel: o Hart = COR o Slagaders = ARTERIAE (verlaten hart)

o

Haarvaten = CAPILLAIREN

o

Aders = VENAE (komt toe in hart)

o

Netwerk lymfevaten = VASA LYMPHATICA met lymfeknopen = LYMPHONODI/NODI LYMPHATICI

1.1. Het hart (cor)   

Hartpunt wijst naar linksonder Bovenaan hangt hart op aan grote vaten, onderaan rust het op diafragma Gewicht: 330 g (man) en 250 g (vrouw)

1.1.1. Histologie en anatomie 

Hart bestaat uit 4 compartimenten: (figuur 13,14,15,16,17,18,19,20,21) o Linker en rechter harthelf  L en R harthelf zijn gescheiden door septum (scheidingswand) o Atria/voorkamers/boezems en ventrikels/kamers  Linker atrium en ventrikel + rechter atrium en ventrikel 1









Overgang tussen atria en ventrikels gevormd door annulus fibrosus en atrioventriculaire klep:  Rechts: tricuspidalisklep (3 klepbladen)  Links: mitralisklep (2 klepbladen)  Zijn bindweefselflappen die aan rand met peeskoordjes = CHORDAE TENDINEAE vastzitten aan tepelvormige uitstulpingen ventrikelspier = PAPILLAIRSPIERTJES

RA

LA

RV

LV

Wand is opgebouwd uit 3 lagen: (figuur 5) o Hartzakje = PERICARD (buitenkant)  Omhult hart volledig  Hierin zit beetje vocht  hart kan makkelijker bewegen  Binnenblad/ visceraal/ sereus blad = EPICARD  Buitenblad/ fibreus blad is vergroeid met diafragma o Spierlaag = MYOCARD (figuur 7)  Wisselende richting spiervezels  complex verweven spiralen  Atria hebben dunne spierwand (hier heerst lage druk)  Ventrikels hebben dikke spierwand (linker heef veel dikkere dan rechter  linker ventrikel moet meer kracht ontwikkelen om leeg te stromen) o Binnenkant = ENDOCARD  1 enkele cellaag: endotheel met hieronder dunne laag losmazig bindweefsel  Verwant aan tunica intima van bloedvaten  Bij beschadiging snel thrombosering  Bekleedt hartkleppen (bestaat uit centrale kern van dens bindweefsel met daarop dunne laag losmaziger bindweefsel en erbovenop endotheel)  Subendocardiaal verlopen venen, zenuwen en prikkelgeleidende vezels Wandstructuur wordt gedragen door ‘hartskelet’ (figuur 20) o = dens bindweefsel met forse collageenbundels met zones van fibreus kraakbeen o Op skelet zijn vele myocardspierbundels en hartkleppen vastgehecht o Belangrijkste delen:  Annuli fibrosi (bindweefselringen tussen atria en hartkleppen)  Fibreus gedeelde van septum interventriculare (pars membranacea) In hart komen venen of aders toe en vanuit hart vertrekken arteriën of slagaders ( figuur 22) o Bloedsomloop/circulatie = bloedstroming doorheen alle bloedvaten in het lichaam  Onderhouden door hart dat bloed voortdurend rondpompt o Stroomrichting slagaders/arteriën is van hart weg 2

 Bevatten zuurstofrijk bloed (uitgezonderd longslagader) Stroomrichting aders/venen is naar hart toe  Bevatten zuurstofarm bloed (uitgezonderd longaders) o Tussen kleinste afakkingen van arteriën en venen zitten haarvaten/capillairen geschakeld o In arteriën en venen gebeurd bloedtransport, pas in capillairen gebeurt uitwisseling zuurstof, koolzuur, voedings – en afvalstoffen met weefsel o Rechter atrium:  Uitmonding v. cava superior en inferior  Uitmonding veneuze sinus coronarius o Linker atrium:  Uitmonding longvenen o Ventrikels:  Vertrek A. pulmonalis (rechts) en aorta (links)  Kleppen beletten terugvloei bloed uit grote vaten naar hart toe  Pulmonalisklep (3 semilunaire kleppen)  Aortaklep (3 semilunaire kleppen)  = uitstroomkleppen  lopen vol met bloed en drukken zo tegen elkaar aan  Halfcirkelvormige kleppen die geen uitgebreid ophangapparaat nodig hebben zoals atrioventriculaire kleppen Hartspier krijgt zuurstofrijk bloed dat zuurstofarm het hart verlaat ( figuur 11,12) o Hart wordt van bloed voorzien door kransslagaders of arteriae coronaria (coronaire arteriën)  Lopen als krans in groeve tussen atria en ventrikels (sinus coronarius)  Beide coronairen ontspringen in aorta vlakbij aortaklep o Rechter A. coronaria (RCA):  Loopt naar rechts in sulcus coronarius  daalt dorsaal in achterste interventriculaire groeve als ramus descendens posterior (RDP)  Onderwand en achterwand hart en deels rechter atrium en rechter ventrikel worden door RCA voorzien (wel enorm veel interindividuele variaties) o Linker A. coronaria (LCA) splitst snel na oorsprong in 2 takken:  Ramus descendens anterior (RDA) of ramus interventricularis anterior of lef anterior descending (LAD), verloopt in voorste interventriculaire groeve en voorziet anterieure en laterale wand van hart met zuurstofrijk bloed. Meer dan helf myocard wordt hierdoor zonder veel interindividuele variaties bevloeit.  Infarct hierop is heel gevaarlijk wanneer dit op korte termijn gebeurt, wanneer dit op lange termijn gebeurt vormen er zich colaterale bloedvaten.  Ramus circumflexus (RCX), verloopt in sulcus coronarius naar links en buigt dorsaal af. Bevloeit laterale wand, achterwand en onderwand (enorm veel interindividuele variaties) o Al arteriële bloed wordt uit coronaire circulatie verzameld in hartvenen of venae cordis  monden uit in sinus coronarius in achterste sulcus coronarius ( figuur 26)  Sinus coronarius komt in rechter atrium terecht vlakbij uitmonding V. Cava inferior o



3



Hart wordt door autonoom zenuwstelsel bezenuwd door orthosympathische Nervi cardiaci en parasympathische Rami cardiaci (figuur 23) o Efferente orthosympathische zenuwen stimuleren sinusknoop, hartfrequentie, prikkelgeleiding, contractiliteit en slagvolume o Efferente parasympathische zenuwen inhiberen sinusknoop en daarmee al deze functies o Beide systemen hebben ook afferente zenuwbanen  pijn wordt geprojecteerd naar o.a. linker arm (zogenaamde uitstralingspijn bij angor pectoris en myocardinfarct) o Neuronen en zenuwcellen liggen in atriale wand onder pericard

1.1.2 Fysiologie 



Circulatie gebeurt in 2 compartimenten: (figuur 29) o Grote of systemische of lichaams – circulatie  Bloed (met hormonen, zuurstof, nutriënten, …) naar alle organen en dan terug naar hart (rechter atrium) o Kleine of long – circulatie  Bloed (zuurstofarm) wordt bij passage door longen opnieuw verrijkt met zuurstof en vanuit longen naar linker atrium geleid o Bloed dat door ventrikels wordt uitgepompt komt in grote vaten (respectievelijk aorta en A. pulmonalis)  arteriën  arteriolen  capillairen  Zo worden organen van bloed voorzien o capillairen  venulen  venen  contralaterale atrium o door trekkracht longen op mediastinale wand heerst er onderdruk in mediastinum waardoor bloed wordt aangezogen naar hart en grote vaten o in rust wordt door hart 5 liter bloed/minuut uitgepompt = cardiac output, waarvan 250 ml per minuut voor coronaire circulatie bestemd is.  Bij maximale inspanning kunnen waarden respectievelijk stijgen met factor 5 (25 liter en 1,25 liter per minuut)  Bij inspanning pompt hart sneller en zetten kamers tijdens diastolische vulling verder uit zodat ze meer bloed kunnen bevatten en rondstuwen bij volgende contractie  slagvolume neemt toe Hart vervult de pompfunctie: o Beide circulaties worden gestuwd door pomp  Linker harthelf voor grote bloedsomloop  Rechter harthelf voor kleine bloedsomloop o Pompen werken synchroon en hebben groot debiet  2 harthelfen zijn in serie geschakeld en pompen gelijktijdig evenveel bloed per hartslag uit (50 – 70 ml per ventrikel per hartslag = slagvolume) o Elke pompwerking heef 2 aspecten:  Atria vangen veneuze bloed op en geven deels passief en deels door contractie door aan ventrikels  Beide ventrikels contraheren dan ritmisch en stuwen bloed voort in circulatie  Bloedstroom wordt in 1 richting geleid door hartkleppen o Linker ventrikel heef dikste spierwand omdat van hieruit bloed doorheen bloedvaten alle organen in lichaam moet geraken en bloeddruk moet in stand gehouden worden o Bloed uit rechter ventrikel moet enkel door longvaten doorstromen, hier heersen lagere drukken 4

Bij jonge volwassen wordt bloed voor 20% door atria en voor 80% door ventrikels uitgepompt  Bij bejaarden kunnen percentages evolueren naar 40% en 60% (aandeel atria wordt dus groter) o Elke hartslag kan in 2 fasen onderverdeeld worden:  Systole/contractiefase  Bloed stroomt weg uit hart  Diastole/ontspanningsfase  Hart vult opnieuw met bloed  Tijdens systole kamers ontspannen de boezems en gebeurt dus diastole van de atria (omgekeerd geldt ook) Pompwerking hartspier wordt beïnvloed door: o Hartfrequentie = aantal malen per minuut dat hart samentrekt  Meest efficiënte regulator (kunnen we tot factor 3 opdrijven)  Een vuistregel voor maximale (aanvaardbare) hartfrequentie bij zware inspanningen is 220 – de leefijd van de persoon o Contractiliteit = de kracht waarmee het hart samentrekt  Kan opgedreven worden door adrenerge stimulatie o Preload = voorbelasting = rekkingsgraad van hartspiervezels vlak voor contractie  Bij grote vulling hart is er een sterkere rekking van hartspiervezels en door Frank – Starling – mechanisme zal daaropvolgende contractie dan krachtiger zijn  slagvolume neemt toe om vullingsdruk te normaliseren o Aferload = nabelasting = spanning van hartspiervezels tijdens contractiefase om bloed weggepompt te krijgen (zegt niets over bloeddruk) o Als deze 4 factoren in evenwicht zijn met elkaar is er normale hartspierwerking  hoeveelheid uitgepompt bloed per minuut (hartminuutvolume/cardiac output) is aangepast aan noden van lichaam o Als er een onevenwicht is spreekt met van hartfalen/decompensatio cordis o Pompwerking kan opgedreven worden door adrenerge stimulatie en vagale inhibitie Pompcapaciteit van hart wordt bepaald door doorbloedingsbehoefe van alle organen o Hart pompt automatisch hoeveelheid bloed uit die lichaam vraagt = doorbloedingshoeveelheid  Wordt bepaald door het energieverbruik van orgaan, met uitzondering van longen, nieren en huid omdat die bijzondere lichaamsfuncties vervullen  Longen: ons volledige bloedvolume (5L) moet door longen stromen om al het bloed van zuurstof te voorzien  daarom pomp met 2 kamers  Nieren: doorbloeding is noodzakelijk om afvalstoffen te verwijderen, 20% van bloedvolume (1L) passeert door nier (lijkt voldoende om concentratie aan afvalstoffen zo laag mogelijk te houden)  Huid: doorbloeding wordt bepaald door lichaamsT die vrij constant op 37°C wordt gehouden o Meeste organen hebben vrij constante doorbloeding gezien hun stabiele functie, uitzonderingen hierop zijn skeletspieren en gastro – intestinaal stelsel ( figuur 30)  Skeletspieren: vertonen grootste variatie in doorbloeding, in rust is er weinig doorbloeding maar bij maximale inspanning kan doorbloeding tot 30x toenemen o





5

Spijsverteringsstelsel: vraagt weinig doorbloeding in rust maar veel bij activiteit/vertering Bloeddruk is drijvende kracht bloedstroom o Bloed stroomt van linker ventrikel naar rechter atrium en van rechter ventrikel naar linker atrium (lage druk in beide atria) o Als druk in linker ventrikel hoger is dan in aorta (diastolische druk 80 mmHg) en druk in rechter ventrikel hoger is dan in A. pulmonalis (diastolische druk van 8 mmHg) worden aorta – en pulmonalisklep opengeduwd o Om stroombeweging van arterieel naar veneus systeem toe te hebben moet arteriële bloeddruk hoog zijn en veneuze druk laag  Arteriolen zijn weerstandsvaten, deze weerstand is noodzakelijk voor hoog houden arteriële druk o Systolische druk bereikt hoogste waarde tijdens pompactie (120 mmHg): 50 – 70 ml bloed komt in rust in 0,2 sec tijd in grote vaten terecht  drukstijging o Diastolische druk is laagste drukwaarde aan einde hartpauze, wanneer deel bloed uit grote slagaders naar capillairen stroomt  drukdaling o Arterieel systeem bevat 10% bloedvolume = drukreservoir, hoge arteriële druk zorgt voor constante doorbloeding alle capillairen o Veneuze systeem bevat 70% van bloedvolume = volumereservoir, hart kan zo in alle omstandigheden voldoende bloed aanzuigen Coördinatie van hartactie (boezemcontractie voor ventrikelcontractie, linker en rechter helf gelijktijdig) gebeurt door prikkelgeleidende hartspiervezels = prikkelgeleidingssysteem Elektrische activiteit hart begint in sinusknoop (sino – auriculaire/SA – knoop of knoop van Keith en Flack) o Gelegen in bovenwand rechter atrium (bij uitmonding V. cava superior) o Fungeert als pacemaker met spontane elektrische ontladings – frequentie van 105 slegen/minuut o Vanuit SA knoop vertrekken in rust 70 – 80 elektrische impulsen/minuut (afremmen door N. vagus = parasympaticus) en bij inspanning tot 200 elektrische impulsen/minuut (stimulatie door orthosympatisch zenuwstelsel en hormonen zoals adrenaline) o Sinusknoop  beide atria  Spierwanden beide atria zijn functioneel 1 geheel, spiervezels gaan als een golf – front vanuit sinusknoop in contractie o Annuli fibrosi tussen atria en ventrikels verhinderen vrije doorgang van elektrische impulsen vanuit atria naar ventrikels o Prikkel uit SA – knoop activeert atrioventriculaire knoop/AV – knoop/knoop van Tawara  Gelegen in bodem rechter atrium, onderaan interatriale septum: enkel op deze plaats is prikkelgeleiding naar ventrikels mogelijk  Hier ontstaan spontane prikkels maar aangezien frequentie hiervan (40/minuut) veel lager is dan in SA – knoop hebben prikkels geen betekenis bij normale werking SA – knoop  Na ontlading AV – knoop komt deze korte tijd in een refractaire periode  Tijdelijk geen prikkelgeleiding meer  Prikkelvertraging in AV knoop geef atria tijd om samen te trekken vooraleer ventrikels in contractie gaan 



 

6

o

o o

o

Vervolgens gaat prikkel over bundel van His naar ventrikels  Bundel splitst zich snel op in dikke linker tak rond linker ventrikel en dunne rechter dak rond rechter ventrikel  In deze bundeltakken gebeurt prikkelgeleiding minder snel dan in rest prikkelgeleidingssysteem zodat ventrikels beetje later samentrekken dan atria, nadat atria zich hebben kunnen ledigen (atriale systole) in ventrikels Bundeltakken eindigen blind in myocardweefsel in vezels van Purkinje zodat impuls gelijkmatig over beide ventrikels verdeeld wordt Prikkelgeleiding niet synchroon over beide ventrikels  hart stopt met pompen omdat er onvoldoende druk wordt opgebouwd om aortaklep en pulmonalisklep open te krijgen en slagvolume daalt Impulsen doven opnieuw uit in annuli fibrosi tussen ventrikels en atria, na korte rustfase (hoe sneller hartfrequentie, hoe korter interval) stuurt SA – knoop weer impuls door die dan hetzelfde verloop kent (figuur 24, 25)

1.1.3 Begrippen    

  

  

  



PERICARDIUM = hartzakje o Dubbellagig SULCUS CORONARIUS = kransgroeve rondom hart o Op grens tussen atria en ventrikels VENTRICULUS CORDIS SINISTER/DEXTER = linker en rechter hartkamer SEPTUM INTERVENTRICULARE = scheidingswand tussen linker en rechter hartkamer o Vooral musculair, deels fibreus o Aan buitenkant hart herkenbaar door sulcus interventricularis anterior en posterior, de lengtegroeve ATRIUM CORDIS DEXTRUM/SINISTRUM = linker en rechter boezem VENAE CORDIS = hartvenen SINUS CORONARIUS = verzamelvene o Dorsale zijde hart o Mondt uit in rechter atrium SEPTUM INTERATRIALE = scheidingswand tussen linker en rechter atrium ANNULI FIBROSI = bindweefselringen tussen atria en ventrikels waaraan atrioventriculaire kleppen zich bevestigen MUSCULI PAPILLARES = papillairspieren o Steken uit in hartlumen o Regelen via peesdraden de stand van atrioventriculaire kleppen CHORDAE TENDINEAE = peesdraden tussen mm. Papillares en atrioventriculaire hartkleppen MYOCARDIUM = myocard o Dwarsgestreepte hartspier NODUS SINU – ATRIALIS = sinusknoop/knoop van Keith – Flack o Primair prikkelvormingscentrum hartslagritme o Smalle band specifiek spierweefsel in rechter atrium NODUS ATRIOVENTRICULARIS = AV knoop van Aschoff – Tawara o Klein specifiek spierweefselcomplex onderaan septum interatriale o Geleidt de myogeen aangevoerde prikkel van sinusknoop na latentietijd naar ventrikels via bundel van His en beide vertakkingen (crura) daarvan

7

Secundair prikkelvormingscentrum hartslagritme dat regeling overnemen bij dysfunctie sinusknoop ENDOCARDIUM = endocard o Sereuze binnenbekleding hart BUNDEL VAN HIS o In fibreus deel van septum RECHTER EN LINKER BUNDELTAK o Been van het prikkelgeleidingssysteem o In septum interventriculare, vertakken zich naar mm. Papillares VALVA AORTAE = aortaklep o 3 klepbladen/cuspides VALVA TRUNCI PULMONALIS = pulmonalisklep o 3 bladen/cuspides TRICUSPIDALISKLEP o Tussen rechter atrium en ventrikel o 3 bladen/cuspides MITRALISKLEP o Tussen linker atrium en ventrikel o 2 bladen/cuspides o

  

  



hartslag

kan

1.2 Arteriën of slagaders 1.2.1 Histologie en anatomie 



De bloedvatwand van slagader is opgebouwd uit 3 lagen ( figuur 29 – 47) o Tunica intima = binnenkant  Endotheel en bijhorende lamina basalis  Bij minste endotheelbeschadiging of endotheelonderbreking worden thrombocyten fel gehecht op onderliggend bindweefsel (!thrombose) o Lamina elastica interna = zeer dunne elastische membraan die intima van media scheidt  Heel belangrijk  Meer in grote vaten (aorta heef meeste elastische lagen) o Tunica media = circulair gerangschikte gladde spiercellen  Dikker naarmate arterie dichter bij hart ligt o Tunica adventitia = buitenste bindweefsellaag  Bij grotere arteriën is er nog een lamina elastica externa  Bij grote arteriën dringen vasa vasorum (vasa privata van vaatwand) vanuit omgevende bindweefsel tot in diepe bloedvatwandlagen door om dikke arteriewand te bevloeien, aangezien diffusie vanuit arterieel lumen slechts het binnenste derde deel van wand van bloed kan voorzien/voeden  Hoe dikker wand, hoe meer zuurstof nodig 3 types arteriën die in wisselende verhoudingen deze 3 wandlagen vertonen ( figuur 31) o (kleine) arteriolen  = weerstandsvaten (poortjes) o (middelgrote) musculeuze arteriën  Zorgen ervoor dat bloed verdeeld wordt zodat het sneller in de arteriolen geraakt  Met dominante circulaire spierlaag in tunica media 8





 Kan tot 40 spiervezels dik zijn  Naarmate arterie verder van hart ligt daalt hoeveelheid materiaal progressief o (grote) elastische arteriën (aorta + hoofdtakken)  Zorgen voor transport  Elastisch weefsel in tunica media domineert (geel weefsel)  Concentrisch in membranen gerangschikt  aantal elastische membranen neemt toe met leefijd waardoor rigiditeit vergroot  Kleurt bloedvatwand geel o Een slagader heef altijd een dikkere wand dan de bijhorende vene Overzicht van (grotere) arteriën o Aanvullend bij aorta abdominalis kunnen belangrijkste afakkingen verdeeld worden in 3 groepen:  Anterieure arteriën  Truncus coeliacus  A. mesenterica superior  A. mesenterica inferior  Laterale arteriën  Renale arteriën = Aa. Renales  Adrenale arteriën = Aa. Suprarenales (bijnieren)  Gonadale arteriën = Aa. Testiculares/ovaricae  Posterieure arteriën  Lumbale arteriën (spieren in rug) Begrippen: o Grote circulatie  AORTA = hoofdlichaamsslagader  A. CORONARIA DEXTRA/SINISTRA = rechter/linker kransslagader van hartspier  RAMUS INTERVENTRICULARIS ANTERIOR = tak van de A. coronaria sinistra (LAD)  PARS ASCENDENS AORTAE = opstijgend deel van aorta  ARCUS AORTAE = aortaboog  TRUNCUS BRACHIOCEPHALICUS = gemeenschappelijke stam voor arm en hals rechts op aortaboog  A. CAROTIS COMMUNIS = onvertakte halsslagader rechts/links  A. CAROTIS EXTERNA = uitwendige halsslagader  A. CAROTIS INTERNA = inwendige hartslagader  A. CEREBRI ANTERIOR = eindtak naar mediale en orbitale zijde van het hersenoppervlak  A. CEREBRI MEDIA = eindtak naar laterale hersenoppervlak  A. SUBCLAVIA = armslagader  A. VERTEBRALIS = tak voor halswervels en omgeving  A. BASILARIS = takken naar hersenstam, cerebellum, binnenoor, …  A. CEREBRI POSTERIOR = tak ...


Similar Free PDFs