Samenvatting Beeldtaal PDF

Title Samenvatting Beeldtaal
Author Cedric van Kuyck
Course Interne commmunicatie
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 12
File Size 201.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 47
Total Views 114

Summary

Download Samenvatting Beeldtaal PDF


Description

Mediatechnieken : Beeldtaal Beeldtaal behandelt volgende visuele domeinen     

Westerse beeldcultuur Reclame Klassieke kunsten Hedendaagse kunsten Fotografie

Les 1 : inleiding Communiceren : meer non-verbaal als verbaal Beeldtaal : spreken via beelden Semiotiek  Semiotiek is de studie naar betekenis van tekens en het proces van betekenisgeving. Het biedt een methode om te analyseren hoe betekenis van visuele of andere informatie tot stand komt.  Het vormt eveneens een instrument om gestructureerd te praten over het ‘proces van begrijpen’ en de betekenissen van meerduidige afbeeldingen.  Semioticus  Iedereen is een semioticus, we kennen continue betekenissen toe aan afbeeldingen, objecten, klanken, geuren,… aan alles wat we waarnemen. Soms gebeurt dit bewust, maar meestal is het onbewust.  Het teken ( of het tekensysteem ) : Waarneembaar, verwijst naar iets dat afwezig is, het fungeert binnen een gemeenschap. Tekens krijgen vaak een belangrijke betekenis door combinaties met andere tekens of door hun relatie met tegengestelde tekens.  De code : Legt een relatie tussen het teken en de betekenis. Het legt het niet geheel vast maar bakent het af.

Tekens

Zowat alles kan een teken worden. Bv. een: beeldelement, object, gebaar, geluid, fenomeen, enz. Het teken zet aan tot interpretatie en heeft de volgende drie karakteristieken: Er zijn 3 soorten tekens  Iconisch teken : Klassieke kunsten, verwijst naar een persoon die er niet is, ( pasfoto )  Indexicaal teken : Je verwijst naar iets, je geeft iets weer op een bepaalde manier : ( Maria die de baby vasthoud ), de kleding ( je wilt er goed uitzien, netheid ) , een spoor van een dier, rook verwijst naar vuur, een bepaalde aandoening ( ziekte ).  Symbolisch teken : een symbool dat word afgebeeld ( Hitler ). Hetzelfde symbool kan ook een andere betekenis hebben ( Hakenkruis ) Tekens krijgen hun belangrijke betekenis door :  Combinaties met andere tekens  Hun relatie met tegengestelde tekens De code De code legt een relatie tussen het teken en de betekenis. Het legt het niet geheel vast, maar bakent het af. Codes zijn conventies die men eerst moet aanleren. Door het dagelijks gebruiken hiervan raken we ermee vergroeid. We merken niet langer op dat we een code gebruiken! Als we tekens interpreteren, doen we dat automatisch in relatie tot de door ons als meest geschikte code bevonden. Teken waarnemen + code toepassen = betekenis vormen

Teken + kennis = betekenis Er zijn :  Dominante codes ( bv; fris gewassen naar school, optijd komen, niet op je telefoon,..)  Gemarginaliseerde codes ( bv; subcultuur zwarte kleding bij techno) )  Makro code : een overkoepelde code ( een verzameling van code’s ) ( bv; recht naar links ) Conclusies Een betekenis huist nooit in een beeld element of object zelf. Een betekenis is abstract, vluchtig en tijdelijk Beelden met een foute / onvolledige betekenis bestaan niet Betekenisvorming gebeurt altijd naar de mogelijkheden van de waarnemer Betekenisgeving is een persoonlijk proces, dus bij iedereen anders

Les 2 : schoonheid en compositie

Meningen kunnen verschillen In de mode is de levensduur van een ideaalbeeld van een nog kortere duur. Het bestaan van verschillende stijlen en subculturen toont aan dat er niet zoiets bestaat als een ultiem ideaalbeeld. Maar iets mooi vinden is een emotionele beleving. Daarom maken we het onderscheid tussen schoonheid als middel (betrachting) of als doel (persoonlijke beleving). Als de zender schoonheid wil communiceren, wordt het een betekenis als elke andere. Als hetgeen de ontvanger ziet mooi wordt gevonden, ontsnapt dit een beetje aan het communicatieproces. Daarom: in welke mate JIJ een emotie bij iets beleeft (je vindt iets mooi, lelijk, schoon, degoutant, leuk of aangenaam - vul gerust aan), zegt weinig tot niets over de kwaliteiten of tekortkomingen van de afbeelding of het object zelf. Het zegt vooral iets over jou. Het verwarrende aan esthetica is uiteindelijk dus dat het zowel een middel als een doel kan zijn. Als middel maakt het onherroepelijk deel uit van Beeldtaal (het wordt ingezet om afbeeldingen visueel aantrekkelijker te maken en specifieke doelgroepen aan te spreken). Als doel wordt het in sommige gevallen de betrachting zelf. De zender probeert slechts schoonheid te communiceren (maar dan nog blijft de opvatting van de kijker een mening). Denk bijvoorbeeld aan bepaalde kunststromingen Conclusies     

Beeldend communiceren is natuurlijk voor mensen We interpreteren meestal te snel en kijken onzorgvuldig Een beeld is een illusie Esthetica vervult een grote rol binnen visuele communicatie, het kan zowel een middel als een doel zijn. Visuele communicatie is een betrachting om iets te bewerkstelligen middels afbeeldingen of beeldgebruik.

Selecteren Elke afbeelding kan slechts weergeven wat de fotograaf heeft vastgelegd. Dat betekent vanzelfsprekend dat er op elke foto véél niet zichtbaar is. Het feit dat we weinig tot geen context bij het onderwerp van bv. de foto krijgen aangeboden, maakt elke afbeelding een dubbele illusie  Het afgebeelde bestaat niet echt  Het afgebeelde is een selectie Elke selectie heeft tot gevolg dat het onderwerp in een nieuwe, wellicht sterk veranderde, context wordt geplaatst. Voor reclamemakers is dat een opportuniteit, voor nieuws fotografen een extra moeilijkheid.  Componeren : het schikken van beeldelementen binnen een kader

 Compositie : kan de initiële boodschap verduidelijken, bekrachtigen, versterken of juist verzwakken, of gewoon veel mooier maken Statische en Dynamische composities Het middelpunt is een belangrijk compositorisch onderdeel. Mensen kijken altijd als eerste naar het midden van een foto. Door het onderwerp of beeldelement op het optisch middelpunt van de foto te plaatsen, kun je snel en effectief communiceren. Door het middelpunt te gebruiken, integreer je automatisch een vorm van symmetrie in je compositie. Het gebruik van symmetrie leidt tot een gevoel van rust en overzicht in het beeld. Door sommige mensen wordt het tevens als saai en oubollig ervaren. Een statische compositie wordt als eerste gebaseerd op symmetrie. Hoe meer de compositie overeenstemt met de symmetrische vlakverdeling (het kruis), hoe groter de kans op een statische compositie.  Een statische compositie stemt goed overeen met het kruis  Een dynamische compositie stemt weinig of niet overeen met het kruis

 Sterke beeldpunten : De sterke beeldpunten verdelen het vlak in derden (1/3). Dit refereert ongeveer aan de Gulden Snede; een klassieke definitie van schoonheid (zie les 5 - Proporties). Voor ons is relevant dat de beeldpunten een goed gemiddelde aanreiken. Het onderwerp of de beeldelementen staat of staan uit het midden, maar niet helemaal. Dit leidt gewoonlijk tot een overzichtelijke, enigszins dynamische compositie.

Les 3 :Lijnspanning en vormentaal Lijnspanning     

Horizontaal : vrede, rust, ontspanning Verticaal : krachtig, kwiek, oplettend Diagonaal : actie, beweging, dramatiek Cirkel / curve / kromme lijn : actie, warm, zacht, sensueel Gebroken lijn : chaos, onrust, agressie / onrust, ritme, regelmaat  Gebroken lijnen wil zeggen dat meerdere lijnrichtingen elkaar tegenspreken. Dit kan echter in zowel een wanordelijke als een ordelijke toestand voorkomen.  Vergelijk het met een leeggegooid doosje lucifers. Eerst zullen alle lucifers willekeurig door elkaar liggen. Er is geen patroon zichtbaar en het geheel zal chaotisch, onrustig en wellicht agressief overkomen.  Daarna orden je de lucifers: groepjes van enkele lucifers met (t.o.v. elkaar) andere lijnrichtingen.

Je hebt nu ook gebroken lijnen, want ze hebben nog altijd meerdere richtingen. Maar er is tevens een patroon zichtbaar, vandaar dat het geheel ordelijk, ritmisch en regelmatig zal ogen.

Wit kruis: symmetrische vlakverdeling Groene lijnen: statische lijnkarakters Oranje lijnen: dynamische lijnkarakters Licht, schaduw, kleur Statische compositie        

Symmetrie Middelpunt Horizontalen Verticalen Gebroken lijnen Gedempte kleuren Meelicht Bescheiden strijklicht

= cominiceren Dynamische compositie         

Assymetrie Sterke beeldpunten Diagonalen Cirkels curven Gebroken lijnen Felle kleuren Tegenlicht Uitgesproken licht Clair obscur

= verleiden Compositie is dus een middel om beter en gerichter te kunnen communiceren. De fotograaf kan de besproken facetten inzetten om zijn ‘verhaal’ of boodschap te ondersteunen, bekrachtigen, etc. Dat zegt niets over de kwaliteit van de foto, het zegt alleen iets over de intentie van de fotograaf. En buitenom de betrachting van de fotograaf, kan een goede compositie (bewust of onewust) ook een prachtige, zeer esthetische foto opleveren.

Maar dat is in de eerste plaats natuurlijk persoonlijk... In de lessen Multimedia wordt het begrip beeldgrootte behandeld. Het wordt gebruikt bij speelfilms en behoort daarmee tot de filmtaal. Binnen de fotografie of kunsten wordt het niet gebruikt, omdat elke foto, afbeelding of kunstwerk op zichzelf staat; het maakt geen onderdeel uit van een narratief geheel. Binnen de gekozen beeldgrootte moet de artiest (meestal Director of Photography - DoP) zijn beeldelementen evengoed schikken. Alle hiervoor besproken technieken zijn daarop van toepassing. In de filmtaal wordt de compositie mise en scène genoemd Proporties en disproporties  Proporties zeggen iets over het voorwerp of object  Dingen horen er op een bepaalde manier uit te zien.  Het bereiken van normale proporties mag worden gezien als een betrachting om aansluiting te vinden bij het geldende referentiekader ( inzake schoonheid )  Disproporties zijn afwijkende proporties  Wijkt af van het gebruikelijke. Het word daarmee ongewoon en kan zaken doen opvallen.  Disproporties worden vaak gebruikt met lijnkarakters, door beide aspecten in te zetten kan de boodschap worden bekrachtigd Inkrimping  Een beeldelement kunnen we makkelijk disproportioneren door de hoogte te verkleinen, terwijl de breedte ongewijzigd blijft.  Inkrimpingen kenmerken zich vaak door hun ‘koddige’ karakter. Het karakter van de disproportie is eerder lachwekkend te noemen.  Inkrimpingen gaan goed samen met een vormtaal op basis van gecurvde lijnen en afgeronde hoeken. Uitrekking  Een andere disproportionering verkrijg je door de hoogte te vergroten, terwijl de breedte ongewijzigd blijft.  Uitrekkingen kenmerken zich vaak door hun ‘stekelige’ karakter. Het karakter van de disproportie is eerder afschrikwekkend te noemen.  Uitrekkingen gaan goed samen met een vormtaal op basis van rechte lijnen en scherpe hoeken. Groot versus klein zonder dieptewerking  Deze disproportionering doet zich niet voor binnen een voorwerp of object zelf, maar wordt gecreëerd door meerdere (minimaal twee) afzonderlijke beeldelementen t.o.v. elkaar. Alle verhoudingen van de voorwerpen of objecten blijven dus ongewijzigd

Les 4 : licht, schaduw & kleur Als we zaken zien dan komt dat binnen in ons oog, en het word omgezet in onze hersenen. De hersenen draaien het beeld om, want eigenlijk zien wij alles ondersteboven. Je moet begrijpen wat we zien, dit verijst codes. Hoog licht op de foto leid tot witte vlekken op de foto, licht en schaduw veroorzaakt wit in een foto. Kleur  Als we over kleur spreken, bedoelen we de kleuren binnen het kleurenspectrum. Zwart, wit en grijstinten worden de nietkleuren genoemd en komen daar niet in voor. Voor het gemak worden zwart, wit en grijs wel als kleuren behandeld. Verschillende kleuren  Wit : een steriele kleur, het straalt leven en hoop uit  Zwart : voor de dood, rauw In Japan is zwart de kleur van het leven en wit de kleur van de dood  Rood : kleur van passie, en van liefde / bloed, pijn ( we zien dat er iets mis is met ons lichaam ), gevaar / pikant, spicy  Groen : de populaire kleur vanwege ecologische aspecten ( global warming ) / gif / gras, de natuur / ziekte, misselijk  Blauw : voor de jongens, minder sterk cultureel gezien, je moet de jongens niet in een roos jasje steken  Roos : voor de meisjes, sterk cultureel gezien  Paars : kleur van de magie, spirituele kwaliteit Vroeger was het omgekeerd, dan was de kleur blauw voor meisjes en de kleur roos voor jongen. Jongens werden verwezen naar de koning ( daarom rood / roos ) de meisjes werden verwezen naar moeder Maria. Kleurencombinaties     

Kleuren van de winter : rood, groen Rood / geel : kleuren van Spanje, België Oranje / blauw : Nederlands Zwart / wit: gevangenis Alle kleuren : ( GAY )

Hoe hoger de frequentie word, hoe rustiger de kleur word Hoe lager de frequentie, hoe opvallender de kleur word

Hoe komt dat de fluo kleuren opvallend zijn?  Het zijn geen kleuren uit de natuur Blauw werd altijd in de achtergrond gezet, ene terugtrekkende kleur, opvallende kleuren ( rood / geel ) werd altijd in de voorgrond gezet, het moet eruit springen, het moet naar je toetreden. Met felle keuren doe je een uitspraak over hoeveel energie je geeft, Yoga is rust ( blauw ) Subtractie  Kleurenmengeling op basis van pigmenten ( verf, inkt ) Additie  Kleurenmenging op basis van lichtintensiteit ( smartphones, beeldschermen,…)  Een beeldscherm is zwart  Als je iPhone een wit scher toont, is je batterij het snelste leeg De kleurentheorie begint met subtractie, kleurenleer is iets heel abstract zoals notenleer, je kan elke kleur mengen met blauw/ geel en rood  Bauhaus : Duitse school Hoe meer kleuren, hoe zwarter het word WIT  Subtractie  primair  secundair  ZWART ZWART  additie  primair  secundair  WIT

Contrasten Een onderscheid in kleuren / lichtfrequenties waardoor je onderscheid kan waarnemen  Kwaliteitscontrast : de kleuren kunnen zich voldoende van elkaar onderscheiden  Camouflagetechniek : tonaal contrast, waarbij iemand niet wil opvallen, je moet hetzelfde kleurenpallet aannemen als je omgeving Als je grote kleurcontrasten wilt creëren kan je er best een zwart achtergrond achter zetten.  Complementair contract : je krijgt het grootste contrast dat er is Niet- kleuren Zwart en wit  Simotaan contrast : dan zie je de kleuren omgedraaid Meelicht  je fotografeert met het licht mee Tegenlicht

 je krijgt meer kleuren, maar niets is duidelijk te zien Strijklicht  duidelijk / dramatiek, geen mee en geen tegen licht Slagschaduw  als een schaduw word geworpen op iets anders als de persoon zelf Clay opscure  Wanneer het licht zo sterk is dat je witte / zwarte vlekken krijgt, dramatiek Ruimtelijkheid  Het grote probleem is dat we bijna niet meer in staat zijn om schaduwen als ‘donkergekleurde vlekken’ en hooglichten als ‘lichtgekleurde vlekken’ te beschouwen. We zien automatisch ruimtelijkheid.

Les 5 : dieptesuggestie en illusies Atmosferisch perspectief  Het kleurengebruik binnen de planverdeling was gebaseerd op een natuurlijk fenomeen: door de breking van het licht wordt datgene wat zich verder weg bevindt steeds blauwer van tint.  Als je onder water zwemt heb je een extreem atmosferisch perspectief

Groot vs. klein met dieptesuggestie  Kleiner worden van beeldelementen op een plat vlak, dit gegeven vormt de basis van de dieptesuggestie  Nabootsing van de werkelijkheid waar voorwerpen en personen ook kleiner worden, naarmate ze zich verder van ons vandaag bevinden Afsnijding  Groot vs. klein met dieptesuggestie is de afsnijding  Op een gegeven moment word het zo groot dat het niet meer volledig op de foto past Overlapping  Het ene object snijd een stuk van een ander object af, het staat voor elkaar  De objecten overlappen LSD = gevoel van kleurperceptie word groter Het verkort  Realistische diepteweergave op het platte vlak

 Door iets in elkaar te duwen op een foto  We kijken over de lengte van een object heen Camerastandpunt  Het bepaald hoe het object zich zal gedragen tegenover jou Camerastandpunt in verticaal opzicht  Op ooghoogte : een foto die gelijkwaardig is  Vogelperspectief : hoger dan je standpunt vanuit jezelf, de onderkant van het object is verder weg van jou, bv. Bij de gelaarsde kat is het van boven getrokken zodat hij zieliger en kleiner lijkt  Kikkerperspectief : de fotograaf bevindt zich lager dan het onderwerp Lineair perspectief  Zodra er verkorting optreedt in voorwerpen of objecten met rechte delen wordt er een lineair perspectief gevormd.  De in werkelijkheid rechte lijnen veranderen in diagonalen op het platte vlak, ze gaan snijden  1 punt perspectief : het verdwijnpunt ligt in het midden van het beeld, loopt op de horizon  2 punt perspectief : je ziet het object van opzij, er ontstaat aan 2 kanten verkorting, 2 verdwijningen, meestal buiten het beeld / object  3 punt perspectief : de verdwijnpunten liggen allemaal buiten het beeld  Diagonale lijnen geven diepte weer Illusies M.B.T dieptesuggestie  Wanneer men de werkelijkheid afbeeldt, kan er iets fout gaan bij de omzetting van 3 naar 2 dimensies. Als dat gebeurt, verliest een beeld zijn geloofwaardigheid ‘omdat het niet meer klopt’ (we zien een duidelijke afwijking).

Les 6 : illusies en grafisch ontwerp Illusies  Een illusie is een onvolmaakte werkelijkheid. Datgene wat zich als werkelijk voordoet, maar het niet is. Ofwel: gezichtsbedrog.  Er zijn in illusies 3 categorieën te onderscheiden  Vertaalfouten van 3 naar 2 dimensies : Wanneer dit proces bewust of onbewust foutief wordt uitgevoerd, ontstaat er een zichtbare breuk met hetgeen we als mogelijk herkennen. De afbeelding wordt daarmee een beeldpuzzel.  Nieuwe verbindingen of combinaties : we moeten namelijk kunnen herkennen dat de getoonde verbinding of combinatie niet mogelijk is. Dat betekent,

wanneer de verbinding of combinatie plots wel mogelijk blijkt, de afbeelding niet langer een illusie zal zijn. Je kan ook 2 verschillende dingen gaan zien.  Programmeerfouten in onze hersenen Grafische technieken  Met de term grafische technieken wordt in dit geval grafisch ontwerp, grafische vormgeving, graphic design, lay-out of (tot op zekere hoogte) desktop publishing bedoeld.  Design is vooral een stijlgerelateerd keurmerk geworden. Niet de functionele toepasbaarheid, maar de uiterlijke kenmerken bepalen of iets design is.  Grafisch ontwerp kent 5 hoofddoelen  Informeren  Opinieren : Propaganda zegt je wat je moet geloven.  Activeren  Amuseren  2 factoren spelen steeds een rol  Aantrekkelijkheid : Communicatieve betrachtingen, gekoppeld aan esthetische kwaliteiten worden gebruikt om gericht aandacht te trekken, pakwaarde te genereren, interesse te wekken of een doelgroep te doen laten lezen of te doen laten aankopen.  Leesbaarheid : Alle teksten in het voorwerp of object worden daarnaast zo ontworpen (gelay-out) dat ze makkelijk en comfortabel zijn te lezen. Door contrastrijke tekstlagen te creëeren (koppen, tussenkoppen, etc.), blijft iemand lezen. Ook werkt contrast esthetiek in de hand, dus met het aanbrengen van tekstlagen sla je een dubbelslag.  paradoxale situatie : iets moet herkenbaar zijn (vormelijk overeenkomen met eerdere ontwerpen) maar ook aantrekkelijk (een nieuw, prikkelend uiterlijk), want anders verliest men zijn of haar interesse. Spread  Twee aangrenzende pagina’s in een meerbladig document Bladspiegel  Het oppervlak van een enkele pagina uit een meerbladig document Zetspiegel  De bladspiegel minus de marges  Dit is het oppervlak waarop de teksten het meest leesbaar zullen zijn  Kolommen maken een tekst beter leesbaar De regelval  Bepaald de opmaak van de kolommen

Linkslijnende / rechtslijnende Engelse regelval / Amerikaanse regelval / blokvorm / symmetrische regel  Zie ppt Tekstlagen  Elke leesbare tekst kent een duidelijk onderscheid tussen de verscheidene delen ervan. Het creëert zoals gezegd contrast en geeft de lezer tevens de mogelijkheid om de tekst op verschillende manieren te lezen; van verkennend tot kritisch.  Artikeltekst / broodtekst  Lead  Onderscheid zich van de artikeltekst en beantwoord de 5 W’s  Koppen  Worden groot en opvallend geplaatst, zij laten de lezer toeverkennend lezen  De bovenkop of onderkop  Geeft wat extra informatie bij de kop  Tussenkoppen  Delen de artikeltekst op en laten de lezer op adem komen.  Sprekende k...


Similar Free PDFs