Samenvatting Systeemtheorie PDF

Title Samenvatting Systeemtheorie
Course Politiële en gerechtelijke organisatie
Institution Universiteit Gent
Pages 20
File Size 328.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 59
Total Views 134

Summary

aantekeningen...


Description

DEEL 1: SYSTEEMBENADERING H1 SYSTEEMTHEORETISCHE SCHOLEN Von Bertallanfy wordt gezien als de grondlegger van de systeemtheorie. Batenson heeft de theorie proberen omzetten in de praktijk. Vier scholen (beïnvloeden het systeemdenken) 1. De structurele school (Minuchin) bv. een gezin in moeilijkheden heeft te maken met structuren 2. De strategische school (Haley)  interactie en communicatiepatronen 3. De contextuele school (Nagy)  generaties bekijken naar voorouders toe: “je struikelt over de stenen die anderen laten liggen hebben” 4. De cybernetische school (Palazzoli)  neutraliteit en circulariteit

H2: INLEIDING OP DE SYSTEEMTHEORIE 2.1 DE ALGEMENE SYSTEEMTHEORIE (AST) Pas na WOII ging een groep wetenschappers zich profileren in de algemene systeemtheorie. Daarvoor was het lineair denken de heersende wetenschapsopvatting (oorzaakgevolg model). Deze opvatting probeert het geheel te begrijpen door het op te delen in kleinere delen en gedrag te verklaren vanuit een oorzaakgevolg model. Bv: het traditioneel medisch denkmodel. De groep van de AST gaat op zoek naar het gemeenschappelijke en het algemene van alle systemen die in uiteenlopen wetenschappelijke terug te vinden zijn zoals de psychologie, de fysica, … Ze bestuderen levende processen waarbij zelden sprake is van een duidelijke oorzaak. Op die manier komen ze tot een abstract begrippenkader dat bruikbaar en toepasbaar is op alle systemen binnen verschillende wetenschappen. Dit maakt de communicatie tussen verschillende wetenschappen mogelijk. De AST werkt dus beschrijvend en geeft geen verklaring voor het menselijk functioneren. 1

2.2 HET BEGRIP SYSTEEM Een systeem is een samenhangend geheel waarvan de elementen elkaar wederzijds beïnvloeden. Er is pas sprake van een systeem als er een zekere mate van afgrenzing is van zijn achtergrond of omgeving (externe grenzen). Zo zal een jongen en een meisje als systeem benoemd worden als zij zich wat afgrenzen van de vriendengroep waar ze deel van uitmaken. In dit voorbeeld is de vriendengroep het suprasysteem. Omgekeerd kan je het koppel zien als een onderdeel van het geheel en kunnen we zeggen dat het koppel een subsysteem is binnen de vriendengroep. Een systeem heeft dus ook interne grenzen.

2.3 BELANGRIJKE UITGANGSPUNTEN Von Bertalanffy definieert een systeem als “een aantal elementen die met elkaar in interactie staan”. 1ste uitgangspunt: Men stap over van een persoonsgericht paradigma naar een wisselwerkinggericht paradigma De AST probeert om interacties te beschrijven. In die zin behoort het tot het wisselwerkinggericht paradigma. Mensen treden met elkaar in interactie om een situatie al dan niet in stand te houden. Binnen de hulpverlening zal men zich niet alleen richten op het individu maar op het hele systeem. 2de uitgangspunt: Het principe waarbij iedere persoon invloed uitoefent op anderen en beïnvloedt wordt door anderen, noemt men circulariteit. Dit speelt in ieder netwerk. Hoe we ons gedragen, heeft te maken met het systeem waartoe we behoren. We worden beïnvloed door anderen en omgekeerd. 3de uitgangspunt: systeemdenkers stellen het “hier en nu” centraal: equifinaliteit. Hoe we nu met zaken uit het verleden omgaan, zal ons verdere functioneren bepalen. Er wordt dus weinig aandacht geschonken aan verklaringen uit het verleden.

2

2.4 SOORTEN SYSTEMEN  Gesloten systeem Een systeem dat volledig is afgesloten van de omgeving. Er is geen uitwisseling met de omgeving. Bv: een scheikundige reactie in een afgesloten vat  Open systeem Een systeem dat in voortdurende interactie staat met de omgeving. Bv: de mens. Sociale systemen zijn dus open systemen. Hulpverleners werken dus met open systemen. Dit graad van openheid kan verschillend zijn: een sekte is veel meer gesloten dan een gezin waar een vriendin van de kinderen komt logeren. Een systeem dat te open of te gesloten is, kan disfunctioneel zijn.

2.5 ORGANISATIE VAN DE MENSELIJKE INTERACTIE Voor AST zijn er enkele voorwaarden:  Het gaat om open systemen omdat er constante wederzijdse beïnvloeding is  Er kan pas na verloop van tijd gesproken worden van een systeem. Binnen deze voorwaarden zijn er drie premissen:  Totaliteit Verandering bij 1 element heeft invloed op alle elementen. Een mens bestaat niet op zich alleen. Een systeem is een samenhangend en ondeelbaar geheel van elementen en hun onderlinge betrekkingen.  Equifinaliteit Het “hier en nu” principe. De finaliteit wordt niet bepaald door de begintoestand maar door de manier waarop in het heden wordt omgegaan met de begintoestand.  Terugkoppeling – circulariteit Hierbinnen is de communicatietheorie gegroeid. Het feedbackproces is circulair. Kenmerkend voor een systeem is het communicatief waarneembaar gedrag en de mogelijke terugkoppeling daarop.

3

H3: EIGENSCHAPPEN VAN OPEN INFORMATIEVERWERKENDE SYSTEMEN  Totaliteit Dit is de basiseigenschap van een systeem. Het geheel is meer dan de som van de delen. De samenhang en de structuur van het geheel laten zich niet verklaren door het ontleden van de afzonderlijke delen. Een verandering in één deel van het geheel veroorzaakt een verandering in de relatie met de andere delen van het geheel en het totale systeem zelf. Voor de HV houdt dit in dat de HV bij interventies in de behandeling van 1 klacht of 1 systeemlid met het effect op het hele systeem rekening moet houden. Totaliteit heeft twee belangrijke consequenties:  de niet-optelbaarheid  de niet-eenzijdigheid (we beïnvloeden elkaar altijd en tegelijkertijd)  Homeostase Enerzijds betekent deze term “evenwicht” en anderzijds betekent deze term “verandering tot wat voor het systeem verwerkbaar is”. Daarom spreken we van meegroeiend evenwicht: het systeem verandert mee met de tijd zonder dat het daarom zijn evenwicht moet verliezen. Systemen streven voortdurend naar evenwicht. Het voortdurend afstellen van systemen op een nieuwe realiteit noemen we kalibrering. Wanneer het evenwicht bedreigd worden, treden er mechanismen in werking om het evenwicht te herstellen of om een nieuw evenwicht in stand te laten komen. Deze mechanismen noemt men feedbackmechanismen. Voor HV is het belangrijk om weerstand bij cliënten te kunnen kaderen als een schrik om afstand te doen van het vertrouwde en vroegere gewoontes.  Feedback of terugkoppeling Homeostase kan niet gerealiseerd worden zonder feedback. Feedback zorgt ervoor dat systemen en hun leden voortdurend informatie krijgen over hun functioneren, zowel binnen als buiten de systemen. Omdat deze informatie steeds voorschriften omvat over hoe de leden van een systeem verwacht worden zich te gedragen tegenover elkaar en 4

tegenover andere systemen, zal men zich hieraan al dan niet en meer of minder aanpassen. De opnieuw uitgezonden informatie hierop wordt opnieuw ontvangen, enzovoort. Dit noemt men het feedbackproces. Het proces verloopt dus in cirkels. Binnen dit circulair informatieverwerkingsproces kunnen we twee vormen van feedback onderscheiden: Bij negatieve feedback zullen systemen en hun leden proberen om hun gewoontes te herstellen en de terugkeer naar het bestaande evenwicht mogelijk te maken. Bij positieve feedback zullen systemen en hun leden juist de verandering stimuleren door systeemregels en gewoontes te wijzigen om zo te kunnen doorgroeien naar een nieuw evenwicht. De HV moet ervan bewust zijn dat hij door zijn interventies feedbackprocessen op gang brengt. Stel dat hij zich laat meezuigen in het systeem dan zal hij bestendigend werken en zal alles bij het oude blijven. Een goed balans is vereist door afstand-betrokkenheid te realiseren.  Equifinaliteit Deze eigenschappen houdt in dat een systeem vanuit verschillende begintoestanden dezelfde eindtoestand kan bereiken. Omgekeerd kan een zelfde begintoestand tot andere eindtoestanden aanleiding geven. Voor de HV houdt dit in dat het voor de cliënt zinvoller kan zijn de actuele context en de manier waarop met feedback wordt omgegaan te bekijken dan in het verleden naar oorzaken te zoeken. Het “hier en nu” beginsel komt hier aan bod.  Circulariteit Binnen systemen en tussen systemen en omgeving worden er over en weer berichten verstuurd en al dan niet ontvangen, waar al dan niet op gereageerd wordt en daar weer al dan niet op gereageerd wordt enzovoort. Met circulariteit bedoelen we het meerzijdig bepaald zijn van menselijke relaties. Alles heeft op alles invloed. Voor de HV betekent dit dat het niet van belang is wanneer men een interactie aangrijpt, hij moet wel weten dat hij ook beïnvloedt en beïnvloedt wordt. 5

H4: COMMUNICATIETHEORIE VAN WATZLAWICK  Axioma 1: “De onmogelijkheid om niet te communiceren” We kunnen niet niet communiceren: zelfs als we zwijgen communiceren we. We beïnvloeden hierdoor anderen en worden ook zelf beïnvloedt: circulariteitsprincipe. Onze binnenkant is niet zichtbaar voor de anderen. Onze buitenkant kunnen ze wel waarnemen. De wijze waarop anderen onze buitenkant gaan interpreteren noemen we effect-overkant. Het effect op de ander kan je merken aan zijn gedrag. Gedrag is tegelijk actie en reactie. Mensen kunnen op verschillende manieren met elkaar boodschap omgaan:  Erkennen: ik neem jouw buitenkant waar  Bevestigen: ik neem jouw buitenkant waar en ik zeg ik ben het eens  Verwerpen: ik neem jouw buitenkant waar en ik zeg ik ben het niet eens  Negeren: ik heb jouw buitenkant niet waargenomen  Diskwalificeren: communiceren op een manier die zijn eigen communicatie of die van een ander ontzenuwt bv. ander onderwerp Watzlawick onderscheidt binnen communicatie drie niveaus:  een bericht bij een enkele communicatieve eenheid  een interactie is een serie berichten  een interactiepatroon zijn steeds terugkerende vormen van interacties  Axioma 2: “Als ik wat zeg, zeg ik iets over hoe ik wil dat de ander met mij omgaat” Elke boodschap heeft een inhoudsniveau (rapportaspect: WAT) en een betrekkingsniveau (bevelsaspect: HOE). Communicatie speelt zich altijd af binnen een bepaalde context. De boodschappen die we kunnen aflezen uit de levensomstandigheden en de persoonlijke geschiedenis van mensen noemen we contextboodschappen. Het betrekkingsaspect zegt iets over hoe de inhoud begrepen moet worden en is meta-communicatie: communiceren over communiceren. Het geeft de instructie over hoe de inhoud begrepen moet worden en hoe men wil dat de andere hiermee omgaat. De betekenis hiervan wordt bepaald door de perspectievenuitwisseling. Hierin zitten drie aspecten:  de omschrijving van zichzelf en anderen (zelfomschrijving)  de uitwisseling van deze omschrijvingen (relatieomschrijving)  sociale perspectieven als ruimer referentiekader dat de twee andere aspecten beïnvloedt 6

Perspectievenniveaus:  inter-persoonlijke perspectieven - rechtstreeks of directe perspectieven: wat ik denk over mezelf en over een ander (zelfomschrijving) - indirecte of metaperspectieven: wat we denken over wat anderen denken, onze indrukken over andermans indrukken  sociale perspectieven Deze zijn niet aan personen gekoppeld. Ze bepalen ze regels die belangrijk zijn voor ons horend bij onze sekse en sociale rollen. Dit zijn de zienswijzen omtrent betekenissen, die in onderlinge gemeenschap gecreëerd worden.  Sociale representaties De cultuur waarbinnen we leven, is een brede context om deze perspectieven te begrijpen. De manier waarop men met een aantal zienswijzen omgaat, is afhankelijk van de sociale context.

 Axioma 3: Wat waar is voor mij is dit nog niet voor een ander De waarheid en de werkelijkheid bestaat niet. Onze waarheid is persoonlijk omdat we een selectie maken uit de grote hoeveelheid prikkels die op ons afkomen. We plaatsen een aantal gegevens op de voorgrond en maken de andere tot minder belangrijke achtergrond. Bovendien ordenen en interpreteren we deze gegevens op een eigen manier. Er wordt ook gewezen op het belang van interpuncties. Een zin kan een heel andere betekenis krijgen door de leestekens. Deze zijn vaak verbonden met waar men de verantwoordelijkheid/schuld plaats. Belangrijk voor HV’s is heretiketteren of herkaderen. Het is een zeur: is ze misschien ongerust?

 Axioma 4: Mensen beïnvloeden elkaar met woorden en vooral zonder woorden We maken gebruik van twee soorten taal: digitale (verbaal) en analoge taal (non-verbaal). Bij twijfel geloofd men eerder de analoge taal dan de digitale taal. De analoge taal is heel rijk. Sommige gedragsaspecten kunnen we wijzigen: onze toon, spreekritme, … Andere kunnen we niet wijzigen: onze sekse, lichaamsbouw, haarkleur, … Van sommige signalen zijn we ons bewust, van andere niet: bij verliefdheid worden onze pupillen groter. Ook de globale buitenkant behoort tot de analoge taal: kleding, statussymbolen, inrichting van een huis, rituelen, handelingen, … 7

Problemen:  congruentie onze digitale en analoge taal mogen elkaar niet tegenspreken  interpretatie de analoge taal is rijk aan betekenissen. Deze liggen minder vast en kunnen tot misverstanden leiden.  psychosomatiek psychosomatische verschijnselen (en andere stoornissen) die mensen binnen systemen vertonen, worden ook als analoge taal opgevat. Ze oefenen invloed uit op anderen van het systeem; soms is het de enige weg om invloed uit te oefenen. Bv: geen zin  ik heb hoofdpijn  Axioma 5: symmetrische en complementaire interactie Wanneer we met elkaar communiceren doen we steeds een relatievoorstel. De andere kan dit relatievoorstel accepteren, verwerpen of negeren. We stellen ons op als gelijk, leidend op volgend. Bij een complementaire relatie doet de ene een relatievoorstel en stelt de andere zich volgend op. Bij een symmetrische relatie proberen beiden het verloop van de communicatie te bepalen. Problemen:  starre complementariteit Wanneer de ene zich altijd leidend en de andere zich altijd volgend opstelt. Dit kan leiden tot een vast patroon. Er wordt niet gezien dat degene die volgend is soms ook wil leiden.  Symmetrische escalatie mensen verwerpen telkens relatievoorstellen. Kans op conflict is groot.

8

H5: TERRITORIUMLEER 5.1 BEGRIPPENKADER  Territoraliteit bezitsdrang  Territorium het voorwerp van de bezitsdrang, het bezit  Territoriaal gedrag de zichtbare manier waarop bezitsdrang tot uiting komt We kunnen vier types territoriaal gedrag onderscheiden: 1. Het afbakenen van een gebied om het bezit ervan aan te duiden 2. Het aanbrengen van waarschuwingstekens om indringers erop te wijzen dat ze op verboden terrein komen 3. Het verdedigen van het gebied wanneer iemand er aanspraak op maakt en binnendringt 4. Actieve pogingen om nieuwe gebieden in te palmen of bestaande gebieden uit te breiden

5.1.1 SOORTEN TERRITORIA  PRIVE GEBIEDEN Het privégebied is het terrein dat iemand afbakent om zijn privacy en veiligheid te beschermen. Bij dit gebied maken we een onderscheid tussen:  fysieke ruimte (de woning, de tuin)  privé schuilplaats of de afzonderingsruimte (plaats waar men alleen kan zijn, plaats voor rust en ontspanning) De persoonlijke ruimte is de minimumafstand die je bewaard tussen jezelf en andere leden van een groep. De grootte van de afstand wordt bepaald door verschillende factoren. Bv: graad van intimiteit

 PUBLIEKE ARENA De publieke arena omvat:  de psychologische ruimte  de actieterreinen 9

Onder psychologische ruimte wordt verstaan de totale aandacht die een individu krijgt van anderen. Het uitgangspunt is dat ieder mens probeert invloed te hebben op anderen. Hij probeert om een rol te spelen: betekenis hebben in de gevoelens en gedachten van anderen. Taal speelt de hoofdrol in de wijze waarop iemands psychologische ruimte tot stand komt. De psychologische ruimte is ook sterk contextueel gebonden. De verworven aandacht kan even snel wisselen met elk nieuw contact. De actieterreinen zijn de gebieden waarbinnen men actief is en men zich gerechtigd voelt om te handelen, controle uit te oefenen, zijn deskundigheid aan te wenden en verantwoordelijkheid te nemen. bv: vader, werknemer, koken, … Het totale actieterritorium is niet statisch: de aard en de aantal terreinen wisselen regelmatig in de loop van een mensenleven. Dit verloopt niet altijd eenvoudig. Ze vragen van de betrokkenen de ontwikkeling van een territoriumbeheer. Dit houdt vaak ook in de ontwikkeling van nieuw territoriaal gedrag. In een werksituatie is iemands actieterrein vastgelegd door een taakomschrijving. Rolgedrag doet hetzelfde voor veel evidente sociale situaties. Hierover is niet onderhandeld omdat het evident is bv: vader maait het gras. In onze cultuur is het bezitsbesef vooral ontwikkeld rond goederen en materieel bezit. Het is slecht ontwikkeld rond:  privé domein (een plek om zich terug te trekken, eigen lijf, …)  persoonlijke ruimte (eigen gedachten, gevoelens, gewoonten, …)  psychologische ruimte (door anderen gezien & waardevol bevonden w,…)  actieterreinen (een job hebben, huishouden doen, opvoedingstaken, …)

5.1.2 TERRITORALE FUNCTIES  Beheer Het is niet voldoende terreinen te bezitten, men moet ook de vaardigheden hebben om ze in stand te houden en te beheren.  Verdediging Dit vereist specifieke vaardigheden. Drie factoren spelen een rol:  specifieke verdedigingsmiddelen geleerd uit vroegere ervaringen  verwacht resultaat van het conflict (selffulfilling prophecy) 10

 belang dat men aan het betwiste gebied hebt  Verwerving Gebiedsverwerving kan op twee manieren: door uitdrijving of vergroting Uitdrijving: het agressief nastreven van wat reeds aan iemand anders toebehoort of waarop iemand anders aanspraak maakt. Bv: politieke verkiezingsstrijd Uitbreiding: door zich in een niemandsland te begeven zonder iemand anders uit te drijven. Bv: wetenschappelijk onderzoek Territoriale verwerving is afhankelijk v/e samenspel van factoren:  vaardigheid om andermans territorium af te nemen: agressiviteit  vaardigheid om nieuwe gebieden te veroveren: fantasie & deskundigheden  aantrekkelijkheid van andere territoria ligt in de hoop op het daadwerkelijk verwerven ervan

5.1.3 AGRESSIE Iedereen heeft een territorium nodig, een plaats om te leven. Hoeveel dit precies is, is verschillend van mens tot mens.  Agressie Elke poging om de grenzen naar buiten te verleggen. Nauwkeurig geformuleerd: elke handeling die een uitbreiding van het territorium dat iemand bezit, tot gevolg heeft. Elk gedrag dat leidt tot gebiedsuitbreiding kan dus agressief genoemd worden.  Regressie Dit is elke inkrimping van iemands territorium. Regressief wil zeggen elk gedrag waardoor iemands territorium kleiner wordt.

5.1.4 WAPENS Een wapen is een middel om territorium te verdedigen of te verwerven.  Snelle overname Het territorium bezetten voor dat de andere kan reageren. Bv: jij doet de afwas zeker?  Geleidelijke infiltratie Het territorium wordt met stukjes en beetjes ingenomen. Bv: een moeder komt bij haar dochter wonen: eerst doet ze de afwas, dan de ramen, … geleidelijk aan neemt de moeder de taken van de dochter over.  Definiëring De aanvaller omschrijft zichzelf, de andere en de situatie zo dat het 11

slachtoffer in overeenstemming met die definitie gaat handelen. De aanvaller gaat de vrijheid van de andere beperken. Bv: jij bent veel te onhandig voor die klus, ik zal dat wel doen  Vleierij Dit wapen heeft veel weg van een compliment, maar het heeft de bedoeling om een ander iets te laten doen. Bv: ik weet dat je goed kan klussen, dit lijkt me iets voor jou.  Verleiding Dit verschaft een of andere voldoening of schept een verwachting. Bv: als je uw kamer opruimt mag je naar die fuif gaan  Hulpeloosheid Meestal is het zo dat degene die zich hulpeloos opstelt, wel de controle over het eigen terrein behoeft, maar de last ervan aan anderen overlaat. Bv: een ouder die het huiswerk maakt omdat een kind het niet kan  Ziekte Dit wordt vaak als wapen gebruikt door de ene om de andere te definiëren. Bv: je bent weer zo laat thuis! Ziekte wordt vaak als excuus gebruikt om dingen buiten zichzelf te leggen. Men stuurt de boodschap: “ik ben niet verantwoordelijk, het is de ziekte die me ertoe brengt dit of dat niet te doen.” Bv: Nu niet, ik heb hoofdpijn.  Schuldinductie Men wil het terrein uitbreiden ten koste van de ander door schuldgevoelens op te wekken. Bv: Waarom ben je zo laat thuis? Nu is het eten naar de knoppen!  Ik doe het voor je eigen bestwil De...


Similar Free PDFs